12

Hoe de grootste publieke financiële instelling in de wereld dertig jaar volhield dat ze niet alleen opkwam voor de verworpenen der aarde maar ook voor de aarde zelf, en toch telkens weer bezweek onder de druk van bedrijven en regeringen met volstrekt andere prioriteiten.

Door de stortvloed van zogenaamd nieuws dat dagelijks over ons wordt uitgestort, zou je bijna vergeten dat er ook nog boodschappers rondlopen van wie je wél wijzer wordt. Zo was afgelopen week de Amerikaanse advocaat Bruce Rich op bezoek in Amsterdam om een superactueel boek te presenteren, getiteld Foreclosing the future.

Rich viel met zijn neus in de boter, want we hadden net van de president van De Nederlandsche Bank vernomen dat de koopkracht in 2015 weer zal gaan stijgen. Zijn boek gaat namelijk over de Wereldbank, de grootste publieke financiële instelling ter wereld. Eigenlijk moet je zeggen ‘Wereldbankgroep’, want de Bank bestaat uit vier onderdelen, waarvan er twee samenwerken met regeringen (IBRD en IDA) en twee zaken doen met lokale en internationale bedrijven (IFC en MIGA).

Oorspronkelijk beoogde de Wereldbank vooral de financiering van de wederopbouw in West-Europa na de Tweede Wereldoorlog, maar naarmate de bondgenoten van de Verenigde Staten aldaar weer op eigen benen wilden staan, werd ‘de ontwikkeling’ van landen met lage(re) nationale inkomens in andere continenten haar corebusiness.

De Bank telt momenteel 187 leden, te weten staten en regeringen waarvan de mate van zeggenschap wordt bepaald door hun (financiële) contributie. Er werken 10.000 mensen van ongekend diverse pluimage, onder leiding van 24 directeuren en (traditiegetrouw) een ‘president’ van Amerikaanse origine. De gemiddelde ‘omzet’ (leningen en andere geldmiddelen) bedraagt de laatste tijd 57 miljard dollar per jaar.

Mondiale strijd

Volgens de auteur weerspiegelt de Wereldbank de strijd die overal gaande is in het kader van de mondiale samenleving van de toekomst. Wat die strijd betreft schenkt Rich van het begin af aan klare wijn. De ondertitel van zijn boek luidt niet voor niets The World Bank and the Politics of Environmental Destruction. Het eerste beeld dat hij oproept is het paleis in St. Petersburg, waar in november 2010 premier Poetin van Rusland schitterde op een door president Zoellick van de Wereldbank voorbereide topconferentie over het uitsterven van de tijger.

Voortbordurend op zijn boek Mortgaging the Earth (1994) concentreert Bruce Rich zich op het relatief jonge beleid van de Bank ten aanzien van het beheer van de grondstoffen die het voortbestaan van de mens op aarde mogelijk maken. In de jaren ’70 van de afgelopen eeuw was, in de nasleep van de Amerikaanse oorlog in Vietnam, armoedebestrijding als speerpunt opgekomen en in de jaren ’80 begon de inhaalslag met betrekking tot ‘milieu’ (na verloop van tijd overgaand in ‘duurzaamheid’). Daarbij was de grootste uitdaging het een met het ander in overeenstemming te brengen.

De roemruchte Conferentie van de Verenigde Naties inzake milieu en ontwikkeling (UNCED) in Rio de Janeiro (1992) leende zich uitstekend voor een momentopname: In hoeverre is de Bank zelf erin geslaagd ‘milieu’ te integreren in ‘economische ontwikkeling’ (waarmee armoede van oudsher werd geassocieerd) en wat zijn de belangrijkste obstakels binnen en buiten de bank? UNCED was trouwens de grote doorbraak van de hedendaagse internationale milieubeweging, die twintig jaar eerder in Stockholm te vondeling werd gelegd. En de Wereldbank bleek een uitgelezen doelwit voor activisten met hooggespannen verwachtingen.

Vanaf het tweede hoofdstuk tot en met het voorlaatste onderzoekt de auteur minutieus wat de Bank sinds Rio heeft beloofd en toegezegd, welke interne rapporten met kritiek op het eigen beleid of eigen activiteiten verschenen zijn, wat voor aanbevelingen externe commissies hebben gedaan, kortom van alles in de categorie voornemens en plannen. Daarnaast probeert hij te achterhalen wat er van dat alles terechtgekomen is, hoe groot de kloof is tussen woord en daad, of de Bank handelt in tegenspraak met zichzelf en waarom (conflicterende belangen, externe druk, smeergeld, nepotisme, fraude, enz.).

De constatering die door het boek heen telkens terugkeert is dat de Bank dezelfde fouten maakt, geen lessen trekt uit het verleden, voortdurend oude wijn in nieuwe zakken giet. De meest voorkomende verklaring voor dat gedrag is volgens de schrijver het bestaan van een onuitroeibare bedrijfscultuur, die betrokkenen ertoe aanzet – linksom dan wel rechtsom – leningen goed te keuren, geld weg te zetten, hoe meer hoe beter en liefst zonder dat je ergens voor aansprakelijk gesteld kunt worden.

Presidenten

Rich laat ook goed zien dat opeenvolgende presidenten stuklopen op de Bank, inbinden of zich onmogelijk maken. Met name het fenomeen Wolfensohn (1995-2005) krijgt veel aandacht. In 1980 gecast door zijn grote voorbeeld McNamara, stond hij te trappelen om eindelijk de bezem erdoor te halen. Maar al in zijn eerste termijn kwam hij volkomen klem te zitten tussen de wensen van debiteuren en de klachten uit donorlanden en overspeelde hij zijn hand met een fantasiepakket hervormingen uit de koker van McKinsey.

Na hem kwam Paul Wolfowitz (2005-2007), met Bush verantwoordelijk voor de oorlog in Irak. Die beet zich vast in het thema corruptie. Juist op dát punt nam hij gas terug naar aanleiding van een dreigement van superklant China. Om tenslotte roemloos ten onder te gaan vanwege schending van diverse voorschriften en ‘hoge ethische richtlijnen’, geldend voor alle werknemers van de Bank.

Ook de volgende president kwam uit de stal-Bush: de eerder genoemde Robert Zoellick (2007-2012), vooraanstaand republikein met een staat van dienst bij financiële bedrijven in Wall Street waarvan de namen een jaar later op ieders lippen lagen. Hij was een uitgesproken voorstander van het type leningen waar geen of slechts minimale sociale of milieuvoorwaarden aan vastzitten. Ook kreeg het IFC-loket onder zijn leiding de wind in de zeilen, al had dat een reeks schandalen in de mijnbouw en oliewinning op zijn conto en was gevoeligheid voor armoede niet zijn handelsmerk. Bij Zoellick was de restauratie van de Bank, die al was ingezet voor het opstappen van Wolfensohn, dus in goede handen.

De huidige president tenslotte, Jim Yong Kim, kwam in maart 2012 als een duveltje uit het doosje van Obama. Als arts had hij zich in 2000 zeer kritisch uitgelaten over het onstuitbare groeidenken vanwege de rampzalige gevolgen voor de volksgezondheid in tal van landen. Maar als outsider in een enorme bureaucratische slangenkuil, en bovendien in het centrum van een financiële wereld die volledig het spoor bijster was, deed hij alle mogelijke moeite om de schijn van radicaliteit van zich af te schudden. Geen wonder dat juist hij de IFC (International Finance Corporation) onmiddellijk de hemel in prees en al gauw koploper werd in de banale retoriek die de Bank de laatste tijd kenmerkt.

Gewetensonderzoek

Het laatste hoofdstuk van het boek laat zich lezen als een openbaar gewetensonderzoek, met als centrale vraag: heb ik nog een goede reden om de Wereldbank, die ik nu beter ken dan ooit, het voordeel van de twijfel te gunnen of moet ik nu maar eens de knoop doorhakken en ook mijn laatste restje hoop laten vervliegen? En alsof de schrijver het zich extra moeilijk heeft willen maken, haalt hij er een element bij dat tot dusver niet expliciet in het boek aan bod is gekomen: de kapitaalvlucht uit landen met een zwakke overheidsstructuur en weinig financiële zekerheid, die gemakshalve nog altijd the developing world worden genoemd.

Naar een Amerikaanse niet-officiële schatting beliep de stroom dirty money in het eerste decennium van deze eeuw tussen 723 en 844 miljard dollar per jaar. Rich heeft uitgerekend dat voor elke dollar aan officiële ontwikkelingshulp zeven tot acht dollar aan vuil geld de (traditionele) donorlanden binnenkomt. Hij noemt dat een vorm van diefstal, waaraan talloze actoren in ons soort landen zich tenminste mede schuldig maken. Een Wereldbank die daar haar ogen voor sluit, is zijns inziens geen knip voor de neus waard.

Ik moet zeggen dat dit voor mij werkte als een final blow, zoals je dat kunt hebben met een thriller waarin de bewijslast stap voor stap wordt verzwaard. Maar Rich houdt tot het bittere eind zijn achterdeur op een kier voor een ander soort Wereldbank. Hoewel… Die citaten van beroemde wijsgeren, over pathologische bezitsdrang en hebzucht waar mensen last van kunnen hebben: die staan er toch ook niet voor niets. Laten we het daar dan maar op houden.

Theo Ruyter

Bruce Rich is advocaat in de VS en gespecialiseerd in de relatie tussen internationale financiële instellingen zoals de Wereldbank en de aanpak van internationale milieu- en ontwikkelingsvraagstukken.
13

 

titel  Foreclosing the future: The World Bank and the Politics of Environmental Destruction
auteur  Bruce Rich
uitgeverij  Island Press, Washington/Covelo/London, 2013 
uitgave  320 pg’s, harde kaft, engelstalig
isbn   9781610911849
prijs  $35.00

 

 

 

 

 

 

 

Door ravage

Abonneer
Laat het weten als er

*

1 Reactie
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties
Huub
10 jaren geleden

Dank voor deze mooie bespreking.
Ik was onlangs bij een presentatie van het goed gedocumenteerde boek door Bruce Rich. Hij vergeleek daarbij de kritische rapporten van de evaluatie afdeling van de Wereldbank met het koor uit de klassieke Griekse tragedie. Dat zingt de op de achtergrond de klaagzang over alles wat fout is gegaan en het naderende onheil. Maar de spelers luisteren niet, en gaan onherroepelijk hun noodlot tegemoet.
 
Met de tragedie van de Griekse crisis vers in het geheugen een treffende typering van het lerend vermogen van de financiële sector, en de Wereldbank in het bijzonder.
 
Zeer de moeite van het lezen waard.