De media geven politieke- en bedrijfspropaganda ruim baan en belemmeren de democratie in plaats van die te bevorderen. Niet de belangen van de bevolking worden gediend maar die van de gevestigde elite.
Iedereen kent de standaardversie: De journalistiek speelt een cruciale rol in het functioneren van onze democratie door burgers de informatie te verschaffen die hun in staat stelt een geïnformeerd oordeel te vellen over prangende kwesties van algemeen belang. Dus betreft de fundamentele vraag ten aanzien van de journalistiek: Doet ze inderdaad wat ze moet doen? In het algemeen wel, zeggen de meeste onderzoekers, waarop wat kritische kanttekeningen volgen.
In werkelijkheid is het antwoord: Slechts heel soms. De media geven politieke en bedrijfspropaganda ruim baan, bijvoorbeeld in de berichtgeving over de oorlog in Irak, en belemmeren de democratie in plaats van die te bevorderen. In de twintigste eeuw en tot op heden heeft de Nederlandse journalistiek niet primair de belangen van de bevolking gediend maar die van de gevestigde elite. Tot die conclusie kom ik in drie recente academische artikelen en een congrespresentatie, alle gebaseerd op mijn proefschrift The Dutch Media Monopoly.
Zijn we Nick Davies vergeten? De Guardian-journalist en auteur van het bejubelde Flat Earth News was ervan overtuigd dat zijn vernietigende analyse van de Britse journalistiek ook op andere westerse landen van toepassing is. Dat ligt inderdaad voor de hand. Want is de Nederlandse samenleving, de uiterst belangrijke context waarin de nieuwsmedia opereren en die ze weerspiegelen, niet fundamenteel hetzelfde als de Britse en Amerikaanse?
Net als Groot-Brittannië en de Verenigde Staten is Nederland een kapitalistische samenleving en een democratie die in feite nauwelijks die term waard is. Het economisch en buitenlands beleid van de drie landen vertoont veel meer overeenkomsten dan verschillen. Ook Nederland zweert bij ‘vrijhandel’ en het ‘verspreiden van de democratie.’ Ook in Nederland domineert het neoliberalisme het politieke denken.
De journalistiek in die drie landen lijkt ook erg op elkaar. De heersende professionele ideologie is die van de ‘objectiviteit’. De media zijn vooral in private handen en afhankelijk van advertentie-inkomsten. De overheid doet niet aan censuur en houdt de handen vooral af van de journalistiek, hoewel politici en journalisten een symbiotische relatie onderhouden. De pr-industrie heeft grote invloed.
Journalist Ben Bagdikian schreef de populaire edities van de Media Monopoly, waarin hij aanvoert dat de steeds verder geconcentreerde Amerikaanse media-industrie een feitelijk monopolie is en nieuws produceert dat de belangen van politieke en economische elites dient. Ook in Nederland worden de mediamarkten gedomineerd door een paar grote bedrijven en rijke families. Werkelijke pluriformiteit is een illusie.
Geen wonder dat ‘gewone’ Nederlanders klagen dat de toonaangevende media niet hun belangen vertegenwoordigen of zelfs maar hun problemen weerspiegelen. Geen wonder ook dat de meeste mensen zich niet met politiek bezighouden. Het is niet alsof ze daadwerkelijk invloed hebben.
De gevestigde politiek heeft het publiek buitenspel gezet met hulp van de media. De bevolking behoort ook wat betreft de journalistiek aan de zijlijn, zoals duidelijk bleek uit de kritische reacties van de pers op het voorstel van de Griekse premier in 2011 om een referendum te houden over de eurocrisis. Zoals Willem Schoonen in Trouw openlijk verkondigde: de toekomst van de euro is te belangrijk om aan de burger over te laten.
De standaardvisie op de Nederlandse mediageschiedenis is dat de verzuilde journalistiek weinig voorstelde, omdat ze te innig verbonden was met de politiek. Na de verzuiling professionaliseerde de journalistiek en sindsdien heeft ze min of meer gedaan wat ze moet doen, zo luidt de standaardvisie.
Daar klopt weinig van. Inderdaad, de verzuilde media deden nauwelijks aan journalistiek zoals we dat graag zien: acteren als de waakhond van de democratie. Maar terwijl de journalistiek zich (overigens slechts ten dele) bevrijdde van politieke inmenging, vulde de markt het vacuüm. De standaardvisie op de geschiedenis van de journalistiek in Nederland, net als in Groot-Brittannië en de VS, is dat de markt heeft gefunctioneerd als een engine of freedom, in de woorden van de vooraanstaande mediahistoricus James Curran.
Het cruciale punt, dat voor alle drie de landen opgaat, is dat de markt in werkelijkheid, om opnieuw Curran aan te halen, een system of control is. Het is niet de taak van de commerciële media om de bevolking van informatie te voorzien. Hun primaire taak is het leveren van lezers, kijkers en luisteraars aan adverteerders. De media zijn in handen van rijke personen of grote bedrijven en moeten adverteerders (andere bedrijven) te vriend houden en ook de overheid. Toegang tot politici moet immers ten koste van alles gewaarborgd blijven. Geen wonder dat het journalistieke product de belangen van die elites weerspiegelt. De journalistiek is de elite.
Inderdaad, de ontzuiling resulteerde in de (halfslachtige) bevrijding van de politiek. Helaas werd de journalistiek de slaaf van de commercie, die overigens ook tijdens en ondanks de verzuiling al veel invloed had. Daarom is de journalistiek ook in deze verlichte tijden nog steeds verre van onafhankelijk. Tenminste, als we de definitie van de filosoof Jürgen Habermas serieus nemen: een publieke sfeer stelt alleen wat voor als ze autonoom is ten opzichte van de staat EN commerciële belangen.
In de jaren ’70, zo bleek uit een peiling, had het merendeel van de journalisten bar weinig vertrouwen in journalistiek op commerciële grondslag. Het is een inzicht dat de ondergrondse pers tijdens de Tweede Wereldoorlog al bezat – die begreep dat de doorslaggevende oorzaak van het wijdverbreide collaboreren door de kranten met de Duitsers de noodzaak was de zaak draaiende te houden.
Inmiddels vooraanstaande communicatiewetenschappers zoals Jo Bardoel, Cees Hamelink en Kees Brants, net als journalisten zoals Paul Brill en Jan Tromp, waarschuwden in de jaren ’70 tegen de voortschrijdende vercommercialisering van de journalistiek. Ze maakten deel uit van een kleine groep ‘kritische’ beschouwers die goed begreep dat de primaire verklaring voor de journalistiek en haar product te vinden is in de politieke en economische context waarin ze is ingebed. Het is zonde en onterecht dat dit perspectief in de jaren ’80 verdween uit de universiteiten.
Want wat toen al gold, geldt nu des te meer. De commercialisering van de media heeft sinds de jaren ’70 reuzenstappen gemaakt. Zo snel mogelijk zoveel mogelijk geld verdienen werd het devies in de krantenwereld, om van de commerciële radio- en televisiezenders maar niet te spreken. De openbare omroep ligt al jaren zwaar onder vuur. Het ligt voor de hand om aan te nemen dat de journalistieke kwaliteit de laatste jaren achteruit is gehold, onder meer als gevolg van de vele ontslagen in de krantenindustrie en de opkomst van het internet.
Inderdaad, het internet heeft zijn belofte van bijvoorbeeld meer democratie en gevarieerder bronnengebruik door journalisten niet ingelost. Dat behoeft niet te verbazen. De telegraaf, radio en televisie, uitvindingen waarop velen destijds hun hoop op een betere samenleving vestigden, faalden ook. Technologische vernieuwing is slechts een van de vele factoren die het toekomstig pad van een samenleving bepalen, en een relatief zwakke factor bovendien. Veel belangrijker is de politieke en economische context. Regeringen en bedrijven over de hele wereld blijken heel adept in het reguleren en toewenden van het internet voor hun eigen doeleinden.
Voor de journalistiek is de introductie van het internet een ramp gebleken. Dramatisch lagere advertentie- en abonnementsinkomsten hebben de problemen die de commerciële journalistiek altijd al plaagden, verergerd. Nu is er nóg minder geld voor onderzoeksjournalistiek. Artikelen worden vaak zo snel mogelijk op het net gezet, zonder tijd te nemen feiten te checken. In het kort, gebrek aan geld en mankracht hebben de journalistiek nog kwetsbaarder gemaakt ten opzichte van de alsmaar uitbreidende pr-industrie.
De hoop dat het internet alternatieve vormen van journalistiek mogelijk zou maken, zijn ijdel gebleken. Ja, in principe kan iedereen nu publiceren. Maar wie gaat die bloggende burgerjournalisten betalen? Journalisten en andere beschouwers onderschatten de mate waarin de journalistiek de democratie gefaald heeft omdat ze het begrip democratie niet problematiseren. De democratie dienen betekent in de praktijk: de politieke status quo steunen. Daar zit het probleem, want de status quo is nauwelijks democratisch.
Als de journalistiek werkelijk de hoeder van de democratie was, had ze allang moord en brand geschreeuwd. Want de democratie in de Nederland is niet meer dan een holle schel. Dat blijkt duidelijk uit Niet spreken met de bestuurder van Gerard van Westerloo, maar ook uit de boeken van Joris Luyendijk (Je hebt het niet van mij maar…), J.A.A. van Doorn (Nederlandse democratie: historische en sociologische waarnemingen) en Willem Schinkel (De nieuwe democratie).
Veel van het onderzoek dat Nederlandse communicatiewetenschappers en mediahistorici de afgelopen decennia hebben uitgevoerd, legt inderdaad het gebrek aan journalistieke onafhankelijkheid bloot. Ook blijkt eruit dat de berichtgeving vaak duidelijk bevooroordeeld is ten faveure van de belangen van politieke en economische elites en ten nadele van de bevolking. Maar slechts een enkele onderzoeker trekt de ultieme conclusies. Een van de oorzaken, lijkt me, is dat ook zij er een elitaire opvatting van democratie op na houden.
Een sprekend voorbeeld van hoe de journalistiek verzaakt, vormt de berichtgeving van de aanloop naar de oorlog in Irak. De meerderheid van de bevolking wilde geen oorlog met Irak. Onafhankelijke experts waren van mening dat Irak geen WMD’s (massavernietigingswapens -red.) had. De Amerikaanse regering leverde nooit bewijs van het tegendeel. Juristen waarschuwden dat een invasie illegaal zou zijn. De Nederlandse pers echter prees Colin Powell’s leugenachtige speech voor de Veiligheidsraad en verleende de claims dat Irak WMD’s had veel meer geloofwaardigheid dan de objectieve feiten veroorloofden.
De geloofwaardige claims dat het de VS om de olie te doen was, stond maar zelden in de kranten en de overduidelijke belangen van Shell bij oorlog en haar invloed op het buitenlands beleid waren al helemaal geen onderwerp van discussie. Op de dag van de invasie schreef NRC Handelsblad dat er gerede twijfels waren over de rechtmatigheid van een inval. Niettemin stelde de krant dat, nu de Britten en Amerikanen ten oorlog waren getrokken, ze door Nederland gesteund moesten worden, ook militair.
In andere woorden: als de Britten en Amerikanen van de brug afspringen moeten wij dat ook doen. Of eigenlijk: als onze bondgenoten een winkel overvallen… Honderdduizenden doden en miljoenen vluchtelingen later hoop je dat de schande van die slaafse houding ook tot de journalistiek is doorgedrongen. Maar nee. Het perscommentaar ten tijde van de terugtrekking van de Amerikaanse troepen uit Irak in 2011 negeerde of gaf een positieve draai aan de illegale invasie, de veroorzaakte schade en de Amerikaanse oorlogsmisdaden.
De Commissie Davids concludeerde in haar Irak-rapport dat de Nederlandse regering Washington vooral steunde om het innige bondgenootschap met de VS in tact te houden. Van een regering kan je verwachten dat ze de politieke en economische belangen van elites boven mensenlevens stelt, zeker als het slechts Irakezen betreft. Het probleem is: de journalistiek doet hetzelfde.
Tabe Bergman
Docent journalistiek aan Renmin University of China.
Verwijzingen
– Bergman, Tabe, Following Washington’s Lead: The Dutch Press on the Run-up to the War in Iraq, International Communication Gazette.
– Bergman, Tabe, Liberal or Radical? Rethinking Dutch Media History, Javnost-The Public 3(2013): 93-108.
– Bergman, Tabe, Relevant But Long Since Absent: Re-establishing a Political Economy of the Dutch Media, International Journal of Communication 7 (2013): 722-740.
– Bergman, Tabe, Euros over Citizens: The Dutch Press’s Narrow Conception of Democracy. Presentatie op het congres van de Association for Education in Journalism and Mass Communication (AEJMC), Washington DC, augustus 2013
– Schoonen, Willem (5 November, 2011) Democratie? Een dealbreaker is het! Trouw, p.23.
Tabe Bergman zegt hier veel waars. Alleen is het vooral frustrerend: Wat doe je eraan?
Maar het feit dat hij in China journalistiek doceert lijkt niet zo voor hem te pleiten:
Alles wat hier nog wel mogelijk is – inclusief Ravage! – wordt in China onmogelijk gemaakt door partij/staat en geheime dienst.
[…] Mediamonopolie bedreigt journalistiek en democratie Zo snel mogelijk zoveel mogelijk geld verdienen werd het devies in de krantenwereld, om van de commerciële radio- en televisiezenders maar niet te spreken. De openbare omroep ligt al jaren zwaar onder vuur. Het ligt voor de hand om aan te nemen dat de … Read more on Ravage, webzine […]