In zijn nieuwste boek Gratis geld voor iedereen houdt historicus Rutger Bregman een pleidooi voor een wereldwijd basisinkomen.
door Hans Beerends
De discussie over basisinkomen in Nederland is niet nieuw. In de jaren ’80 pleitten de vakbonden en de toenmalige PPR (één van de voorlopers van GL) al voor dit systeem. De toenmalige voorzitter van de PPR en thans fractievoorzitter van GL, Bram van Ojik, was een fervent voorstander. Ondanks het enthousiasme van de voorstanders is het idee nooit echt van de grond gekomen. Terwijl het idee, althans voor Nederland, de eenvoud zelve is.
Schaf alle uitkeringen af, alsmede het omvangrijke bijbehorende controleapparaat. Het geld dat je ermee bespaart is voldoende, of bijna voldoende, om iedereen een basisinkomen van rond de 1200 euro te verschaffen. Verschil met de bijstand is dat het je vrij staat om boven dat basisinkomen meer te verdienen. De man of vrouw die zuinig wil leven en z’n tijd wenst te besteden aan wandelen, yoga of wat dan ook kan dat doen en degene die van luxe houdt, zoekt zijn of haar heil in een goed verdienende loopbaan. Niemand berispt elkaar, niemand wordt gecontroleerd en iedereen is vrij om te doen wat hem of haar het beste lijkt.
Nieuw leven
Tot zover de ideeën die in de jaren ’80 leefden. Bregman blaast het idee weer leven in, maar voegt daar nog vijf grote ideeën bij die de wereld kunnen veranderen. Hij begint met de constatering dat vroeger alles slechter was. Gedurende het allergrootste deel van de geschiedenis was 99 procent van de mensen arm, dom, ziek en ellendig. Pas in de laatste tweehonderd jaar, zeg maar na de opkomst van het kapitalisme, is de welvaart dankzij technologische uitvindingen en vlijtig en ambitieus ondernemerschap, gigantisch gegroeid.
In 1820, zo gaat Bregman verder, leefde 84 procent van de wereldbevolking onder extreem armoedige omstandigheden, in 2014 is dat nog ‘maar’ 20 procent. Ook het aantal mensen dat moet leven van minder dan 2000 calorieën per dag is gedaald van 51 procent in 1965 tot 3 procent nu. In de lijn van zijn vorige boek, De geschiedenis van de vooruitgang, laat Bregman met een vloed aan data zien dat het kapitalisme voor iedereen (vroeg of laat) meer welvaart heeft gebracht. Hij voegt daaraan toe dat het dogma van de noodzaak van een voortdurende economische groei zijn langste tijd heeft gehad. Wat ooit welvaart bracht, kan nu leiden tot opgefokt consumentisme, stress, milieu- en landschapsvernietiging, klimaatrampen en een permanente ontevredenheid.
Die huidige ontevredenheid onderbouwt hij met het aanhalen van reeksen rapporten. We zijn vrij, zo schrijft hij, doelend op de westerse maatschappij, maar het is een lege vrijheid. We kunnen in potentie alles maar we móeten ook alles. Weer een boeiend cijfer: in 2013 vindt 80 procent van de jongeren zichzelf een heel bijzonder mens, in de jaren ’50 was dat aantal slechts 12 procent. Mooi hoor, die toename van assertiviteit en zelfvertrouwen, denk je in eerste instantie. De keerzijde is echter dat iedere jongere altijd een bijzonder mens moet zijn, zo niet dan behoor je tot de losers.
Wat willen wij nog in onze welvarende consumptiemaatschappij, is de volgende vraag. Het antwoord is niet bijster inspirerend. Wij willen een procentje meer salaris, een paar procent economische groei, koopkrachtige en liefst dan ook koopzuchtige burgers, en nog veel meer procentjes van dit of van dat. En al die verlangens worden gestimuleerd door een alles doordringende en alomtegenwoordige reclamewereld. Wat ontbreekt is een grote droom, een levensvisie die verder gaat dan procentjes.
Nieuwe utopie
Kortom, het is volgens Bregman tijd voor een nieuwe utopie die gericht is op ‘de wijsheid over het goede leven’, een utopie die ‘waarde hecht aan het goede boven het nuttige.’ Bregman is zich terdege bewust van het feit dat de grote utopieën in de 20e eeuw destructief waren (fascisme/nazisme en communisme) maar hij keert zich tegen postmoderne filosofen die daarom elke utopie afwijzen. Gebruikmakend van de zegeningen die het kapitalisme ons bracht, moeten we komen tot een eerlijkere verdeling van de economische vruchten. Niet alleen ten bate van de armen, maar omdat deze herverdeling noodzakelijk is om te komen tot een menselijkere samenleving voor iedereen.
Een van de middelen die dit ideaal dichterbij brengt, is een wereldwijd basisinkomen voor iedereen en een werkweek van 15 uur. Opnieuw laat Bregman door een vloed aan gegevens zien op welke wijze dit mogelijk is. (De lezer kan de juistheid van deze data nog napluizen middels 40 pagina’s noten). Met name de verhalen over experimenten met gratis geld en basisinkomen zijn boeiend om te lezen. Experimenten met daklozen en junks en het grote meerjarige experiment in Canada geven aan dat mensen zorgvuldig met gratis geld omgaan. Geen geldsmijterij, geen luiheid, geen lamzakkerij, integendeel. Vanaf het moment dat armen, daklozen en anderen die gepamperd werden door goed bedoelde hulpverleners, zelf verantwoordelijk werden voor hun uitgavenpatroon, verminderde de criminaliteit, het drugsgebruik en de apathie. En al met al kostte het de overheid ook veel minder.
Interessant is ook dat ideeën voor een basisinkomen niet alleen gelanceerd worden door progressieve economen en/of linkse actievoerders. Een rechtse econoom als Milton Friedman zag, onder bepaalde voorwaarden, wel iets in het systeem. Het meest verbaasde mij nog dat zelfs de, in mijn ogen, rabiaat rechtse houwdegen president Nixon in 1969 van plan was een voorstel voor een basisinkomen in te dienen. Zijn adviseur, een aanhanger van de vrije markt filosoof Ayan Rand, was echter mordicus tegen en schetste Nixon een doemscenario voor van een toekomstige verloederde samenleving met verwende luie arbeiders en de totale ondergang van het kapitalisme. Nixon, bang om in de peilingen te zakken, sloeg om als een blad aan een boom en pleitte vanaf die tijd traditioneel voor een sterke economische groei die moest zorgen voor steeds meer banen.
Basisinkomen en verkorting van de werkweek zijn, zo kan je in dit boek lezen, geen utopische dromen. Op rationele gronden en gestoeld op geslaagde experimenten zou dit systeem direct ingevoerd kunnen worden. Toch werden veel geslaagde eerdere experimenten na enige tijd stil gelegd. De tegenstand was veelal gebaseerd op een irrationele ideologische weerzin gekoppeld aan wantrouwen. Het traditionele typische wantrouwen van de zelfgenoegzame geslaagde burger die armoede alleen maar kan zien als een gevolg van domheid, luiheid, drankzucht en een gebrek aan spaarzaamheid en zuinigheid
Als ik econoom was of historicus zou ik waarschijnlijk wel wat zwakke plekken gevonden hebben in Bregmans betoog, maar ik ben geen van beiden. Gratis geld voor iedereen is een inspirerend boek dat uitnodigt tot een gedegen en hopelijk vruchtbare discussie, en dat tevens een opening biedt voor politiek handelen gericht op een toekomstige geloofwaardige en menswaardige samenleving. Want één ding mag duidelijk zijn: doorgaan op de huidige wijze is een doodlopende weg.