06

De invoering van de euro was één van de meest ingrijpende politieke besluiten uit de Nederlandse geschiedenis. Met het Verdrag van Maastricht (1992) besloten de Europese leiders dat het tot dan toe voornamelijk economische samenwerkingsverband van de Europese Gemeenschap een politiek-monetaire component zou krijgen: de euro.

Namens de Nederlandse regering stemden premier Ruud Lubbers en minister van Financiën Wim Kok ermee in dat Nederland de gulden zou opgeven en deel zou worden van een monetaire unie met de omringende landen. Niet langer zou ons land haar eigen monetaire beleid kunnen voeren – de rentevoet kunnen zetten, de geldhoeveelheid kunnen vaststellen: dit zou vanaf de invoering van de euro centraal gebeuren door de Europese Centrale Bank.

Zonder noemenswaardige oppositie ratificeerde ook het Nederlandse parlement dit besluit. De jaren verstreken en men leek haast vergeten dat de gulden zou verdwijnen. Totdat de euro er inderdaad kwam: in 1999 giraal, en vanaf 2002 ook fysiek.

In het begin leek alles koek en ei. Het waren jaren waarin Europa, maar ook Amerika en veel andere delen van de wereld, een ongekende economische groei doormaakten – vooral krediet gedreven. Investeringen namen toe en de rentes van met name Zuid-Europese landen daalden. Maar nog geen tien jaar later kwam de eurozone in een existentiële crisis. De Zuidelijke landen bleken tegen kunstmatig lage rentes te hebben kunnen lenen op de kapitaalmarkt. Kapitaalverstrekkers gingen er van uit dat de Noordelijke landen toch wel zouden betalen voor een eventueel faillissement. Zoals we recent hebben gezien rondom Griekenland bleek dit geen onrealistische verwachting.

In weerwil van wat later werd beweerd, is dit perverse mechanisme door de politiek wel degelijk voorzien. Zoals Romano Prodi, de president van de Europese commissie in de tijd dat het verdrag van Maastricht werd gesloten, zei: ‘De moeilijke momenten waren voorspelbaar. Toen we de euro creëerden, was mijn bezwaar als econoom (en ik besprak dit met Kohl en met alle andere staatshoofden): hoe kunnen we een gemeenschappelijke munt hebben zonder gedeelde financiële, economische en politieke pijlers? Het antwoord was: voor nu hebben we deze sprong voorwaarts gemaakt. De rest zal volgen.’

Kunnen we daaruit concluderen dat men zich ervan bewust was dat invoering van de euro niet alleen een zeer ingrijpend soevereiniteitsverlies inhield, maar ook een bijzonder groot financieel en economisch risico? Wist men dat er een crisis zou komen? Of, indien men dat niet wist, heeft men dan niet nalatig gehandeld door zich – blijkbaar – onvoldoende in de risico’s van een muntunie te verdiepen?

Nog altijd verbaast het ons hoe het mogelijk is geweest dat zo’n ingrijpende beslissing met zo weinig kritisch debat gepaard ging. Welke rol speelde de overheid daarbij? Hoe kan het dat politici zich niet veel meer zorgen maakten over de financiële stabiliteit van ons land? Wat wisten de betrokkenen nu precies over de risico’s? En wat wisten ze niet? Hoeveel was en bleef onduidelijk, en was het wel verantwoord om zo’n ingrijpende beslissing te nemen te midden van zoveel onduidelijkheid? Realiseerde men zich dat deze euro op termijn zeer grote nieuwe machtsoverdracht aan Brussel noodzakelijk zou maken – zoals de bankenunie, het stabiliteitspact en de op handen zijnde begrotingsunie?

Deze en andere vragen die gerelateerd zijn aan de invoering van de euro en die daarmee essentiële bouwstenen zijn voor begrip van één van de belangrijkste politieke beslissingen van onze tijd, dienen beantwoord te worden. Politici en andere beslissers verschuilen zich nog teveel achter mantra’s over ‘de kennis van toen’ en ‘ik heb toch gewaarschuwd’. Dit moet tot de bodem worden uitgezocht.

Daarom vragen wij het parlement via een burgerpetitie om een parlementaire enquête uit te schrijven over de invoering van de euro. Wat wist de regering over de risico’s op het moment dat besloten werd tot invoering van de euro? Welke risico’s werden besproken, welke beloftes werden door Nederland en andere landen achter de schermen gedaan? Lag er aan de basis van het besluit inderdaad een politieke agenda, in plaats van een economische ratio, waarover men niet durfde te spreken?

De Nederlandse bevolking heeft het recht om – via haar parlementaire vertegenwoordigers – beleidsmakers en beslissers onder ede te horen, zodat duidelijk wordt hoe degelijk de besluitvorming rondom de invoering van de euro is geweest. Onderteken daarom ons burgerinitiatief op internet voor een parlementaire enquête over de invoering van de euro.

Thierry Baudet
Victor Broers
Arno Wellens

Door ravage

Abonneer
Laat het weten als er

*

1 Reactie
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties
Wouter ter Heide.
8 jaren geleden

Overstijgend machtsdenken

Zoals Thierry Baudet, Victor Broers en Arno Wellens feilloos opmerken is het verbazingwekkend dat zonder noemenswaardige oppositie het Nederlandse parlement het besluit tot invoering van de euro in 1992 heeft geratificeerd. Dit, ondanks het feit dat het één van de meest ingrijpende politieke besluiten van de 20e eeuw is. Democratisch gesproken een onverkwikkelijke gang van zaken die zich binnenkort zou kunnen herhalen, mocht het tot eenzelfde ondoordachte ratificering komen van één van de meest ingrijpende handelsverdragen van de 21e eeuw, die tussen de EU en de VS: ‘Het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP)’.

Om herhaling van het kortzichtige beleid rond de invoering van de euro te voorkomen, verdient het pleidooi van GroenLinks voor een Raadgevend Referendum over TTIP brede steun. Niet dat GroenLinks de oplossing op zak heeft, maar ze geeft wel de richting aan (de Brede Maatschappelijke Discussie) om via gedegen voorlichting over alle ins en outs van TTIP, te komen tot een breed gedragen maatschappelijk antwoord daarop. Een democratisch antwoord dat Den Haag niet gegeven is en daardoor van het bevoegd gezag niet te verwachten is, omdat het het gangbare partijpolitieke en financieel-economische machtsdenken overstijgt. Kortom, met zijn pleidooi voor een Raadgevend Referendum zet GroenLinks in feite niet alleen zijn eigen voortbestaan maar ook dat van alle andere partijen op losse schroeven.