schapen schaarden zich bij elkaar met
hun wollen schapenvacht
allen dezelfde jas
dezelfde kleur
dezelfde geur
in het donker schuilde ik nabij
niet wit of zwart
geen wollen vacht
maar met een scharrig, rood
versleten kleed
en ogen als glas
men meed mij
ik stonk als rottend vlees
was ooit de vos van mensenjacht
met hun meute kwijlende,
luidruchtige honden
levend slenterde ik gemoedelijk
door het bos
of door honger gedwongen stoof
ik met gespitste oren
op mijn prooi af
overdag rustend op een veilige plek
bij het vallen van de avond
werd ik de kluizenaar van de nacht
solitair was ik solidair met
mijn omgeving van groen,
bloei en struikgewas
voor mij geen schare schapendieren
voor mij geen gelijkgestemde mensen
of een meute brakken, kwispelend
met allen dezelfde neus en
wit met oranje gevlekte vacht
liever een vos met een te kort
beschoren leven
dan mij te conformeren
als andersgezinde
met leden van welk
glorieus ras dan ook
ik geef toe
ook al verkoos ik het
kluizenaarsbestaan boven
de kudde
het was eenzaam