De in Alkmaar geboren Melchert Schuurman werd op jonge leeftijd een gevierd musicus. In de jaren ’30 bekoorde het nationaalsocialisme hem dusdanig dat hij NSB’er werd. De Waffen-SS en en Oostfront lonkten, maar wat dreef deze man?
door Hans Beerends
Tijdens de Tweede Wereldoorlog vochten 25.000 tot 30.000 Nederlandse SS’ers aan het Oostfront. Velen sneuvelden en van de weinigen die terugkeerden bleef slechts een kleine minderheid tot hun dood toe geloven in de juistheid van de nationaalsocialistische ideologie. Een van die ‘gelovigen’ was de Alkmaarse musicus Melchert Schuurman (1900–1967). De historicus Gerrit Valk schreef zijn biografie met als titel een dichtregel van Schuurman: Pantsers stooten door, stuka’s vallen aan.
Waarom sluit een populaire en gevierd musicus zich aan bij de Nationaal Socialistische Beweging (NSB), vertrekt op 42-jarige leeftijd als SS-soldaat naar het Oostfront en blijft ook na mei 1945, als de misdaden van het Naziregime onomstotelijk vast zijn komen te staan, hardnekkig vasthouden aan zijn keuze? Dat was mijn motivatie om deze biografie te bestuderen. Eerlijk gezegd roept het boek meer vragen op dan het antwoorden biedt.
Gezinstrauma
Dat begint al bij zijn aanmelding voor de NSB in 1933. Gerrit Valk noemt hiervoor als reden Schuurmans grote behoefte aan erkenning, een behoefte die vooral gevoed zou zijn door de economische en sociale neergang van zijn grootouders en de gevolgen daarvan voor zijn vader. Valk beschrijft het als een ‘gezinstrauma waaraan kleinzoon Melchert, voor wie niets meer dan een bestaan als bakkersknecht en sigarenmaker leek te zijn weggelegd, zich met veel moeite probeerde te ontworstelen.’
Ook Melchert zelf stelt aan het einde van zijn leven vast dat deze beslissing, en in het verlengde daarvan het besluit van zijn twee oudste zonen zich aan te sluiten bij de Waffen-SS, ‘was ingegeven door dit familiedrama.’ Voor mij komt dit niet geloofwaardig over. Natuurlijk zal die sociale neergang invloed hebben gehad, maar als er één man is die zich snel ontworsteld heeft aan deze erfenis, dan was het Melchert wel. Ondanks het ‘familietrauma’ had hij geen ongelukkige jeugd. Over zijn moeder, vader en zelfs grootmoeder schrijft hij zelf met warmte en het door hem zo verfoeide beroep van sigarenmaker heeft hij slechts enkele jaren uitgeoefend.
Rond zijn achttiende kwam Melchert in aanraking met een ver familielid die op kermissen viool speelde. Hij raakte in de ban van deze muziek, nam vioolles bij een aangetrouwde oom en op zijn twintigste begon hij aan een geslaagde muziekcarrière. Hij componeerde, schreef gedichten en liederen, dirigeerde zangkoren, trad overal in het land op, kreeg goede recensies, was geliefd bij de vrouwen. Kortom erkenning en waardering in overvloed. Toch sloot hij zich als 33-jarige, inmiddels getrouwd en vader, in 1933 aan bij de NSB. Waarom? ‘Omdat ik die laffe en corrupte democratie haatte’, zal hij na 1945 schrijven.
Valk voegt daar als extra reden aan toe dat de generatie die in de jaren ’20 dweepte met het vitalisme, onder anderen verwoord door Hendrik Marsman in zijn bekende gedicht Groots en meeslepend wil ik leven. Dit vitalisme keerde zich tegen de bekrompen burgerlijkheid en zette daar een leven van moed, daad, strijd, gevaar en avontuur tegenover. Wellicht heeft het meegespeeld, maar of dat nu zo doorslaggevend was? Marsman zelf had zich begin jaren ’30 reeds afgewend van deze dadenromantiek en keerde zich juist fel tegen het opkomende fascisme.
Haat en minachting
Voor Melchert was de erkenning als geslaagd musicus kennelijk niet genoeg. Bij de NSB kon hij zich muzikaal helemaal uitleven. Hij werd de man die de kameraden liet zingen. De door hem geschreven gedichten en strijdliederen werden een vast onderdeel van de NSB-bijeenkomsten. Het zijn teksten met veel tromgeroffel, zwaaiende vlaggen, eer, bloed en moed, volk en vaderland en de grote zegepraal. Teksten ook vol haat en minachting voor alles en iedereen.
Maar wie werd er door Melchert nou zo gehaat? Antisemitisme speelde bij hem geen overheersende rol. Zijn vrouw had joodse voorouders waar hij vanaf wist. Zelf correspondeerde hij tot diep in de oorlogsjaren met een joodse vriend die vanwege zijn jood-zijn uit de NSB was gezet. Wel veranderde Melchert in zijn Marschlied het woord bonzenkliek in jodenkliek. Maar ook de regering, de communisten en socialisten, de liberalen, de kerken en de vakbonden waren in zijn ogen laffe, zwakke en corrupte klieken.
Over de straatrellen en -gevechten zal hij later schrijven: ‘Wat een heerlijke tijd was dat. Wij fiere zwarthemden schreeuwden en jubelden: ‘Wij strijden tegen Marxisme, Roodfront – Liberalisme; dat is onze zaak en heilig recht.’ De teksten vertonen een mengsel van rancune en slachtofferschap. Over de NSB-vlag dichtte hij: ‘Zwart-Rood vooruit, gij vlag der veel gesmaden.’
Binnen de NSB was Melchert een gevierd man, had regelmatig contact met de oprichter en leider Anton Mussert en andere topfiguren. Toch besloot hij als 42-jarige naar het Oostfront te gaan. Wederom kan je afvragen, waarom? In NSB-kringen waren Oostfrontstrijders grote helden. Naast deze erkenning, schrijft Valk, speelt ‘allereerst zijn diep doorleefde nationaalsocialistische overtuiging’ hierin mee.
Oostfront en ideaal
Maar wat was dan die diep doorleefde overtuiging, vraag ik mij af. In zijn teksten uit die tijd, en ook later in zijn terugblik, ontwaar ik enkel maar haat en rancune, met name tegen alles wat rood is. Nergens lees je iets over een ‘ideaal’ van een groot Germaans rijk of de overwinning van het Nordische ras. In zijn frontervaringen schrijft hij over bloedeloze massa’s die bolsjewisten heten en over wilde horden die ons Vaderland bedreigen.
Melchert had er echter geen idee van dat het anti-bolsjewisme voor de Nazi’s maar bijzaak was en dat Hitler het communistische Rusland, maar ook het katholieke Polen, na de overwinning tot kolonies wilde degraderen waar Arische boeren zouden beschikken over een onuitputtelijk leger van Russische en Poolse slaven. Dat zou de eindzege worden van de Germaanse Übermensch, de kern van de Nazi-ideologie.
Met Mussert had Melchert afgesproken in mei 1943 terug te keren naar Nederland om zijn functie van zangleider weer op te pakken. Wegens oorlogsverwondingen werd het november. Ondertussen was zijn oudste zoon als SS’er vertrokken naar het Oostfront en sneuvelde in september 1943. Ook zijn tweede zoon meldde zich bij de SS aan en sneuvelde het jaar daarop. De vrouw van Melchert heeft het nooit kunnen verwerken. Hij zelf was verdrietig maar ook trots dat zijn zonen dit offer gebracht hadden.
Tot aan de laatste dagen van de oorlog bleef hij geloven in de eindzege. Na de bevrijding werd hij tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld waarvan hij er vijf heeft uitgezeten. De laatste twee gevangenisjaren werd hij aangesteld als zangleider bij de gedetineerden. Opnieuw werd hij het stralende middelpunt. ‘Voor geen geld ter wereld had ik die tijd willen missen,’ zou hij later schrijven.
Trouw en eer
Na zijn vrijlating stortte hij zich, alsof er allemaal niets gebeurd was, weer volledig op de muziek en binnen een paar jaar had hij twee muziekscholen opgezet. Daarnaast trok hij zich het lot aan van oud-politieke delinquenten en in een blad van oud-NSB’ers kondigde hij zijn terugkeer als musicus aan onder de veelzeggende titel: ‘De Schuurmannetjes zijn er weer: uitgestoten kunstenaars roepen U.’ Ten onrechte uitgestoten, jaren als balling in gevangenschap doorgebracht, een man die offers had gebracht, zo voelde hij zich. Geen spijt, geen teleurstelling, geen twijfel.
In zijn in eigen beheer uitgegeven Familieboek uit 1950 schrijft hij: ‘Opdat mijn nageslacht er zich terdege van bewust zal zijn dat Trouw en Eer de hoogste begrippen in het geslacht Schuurman waren.’ Trouw en eer, voor wie en waarvoor? Het zijn deze nietszeggende lege begrippen waar Melchert zich aan vast hield. De Holocaust deed hij af als een fout die ‘nooit had mogen plaats vinden’ en dat de joden in plaats daarvan naar Amerika hadden moeten worden gestuurd.
Volgens biograaf Valk was de belangrijkste reden voor zijn vasthouden aan zijn keuze voor het Nazisme de dood van zijn twee zonen. Had hij kunnen leven, zo vraagt Valk zich af, met de wetenschap dat hij een misdadig regime had omarmd en daarmee twee van zijn drie zonen de dood had ingejaagd? Het zal zeker meegespeeld hebben, maar zelf heb ik de indruk dat zijn emotionele oppervlakkigheid, zijn in haat omgezet onbehagen, zijn op niets gebaseerde Trots en Eer gevoegd bij zijn intellectuele luiheid, de voedingsbodem hebben gevormd voor een leven van ‘Niet Denken en Niet Weten.’
De biografie van Valk heeft mij duidelijk gemaakt dat er in plaats van diep doorvoelde drijfveren in feite slechts leegte heerste in het leven van Melchert Schuurman. Een leegte die de Duitse filosofe Hannah Arendt kernachtig heeft samengevat als ‘De banaliteit van het kwaad.’