Na het zien van de Sunrise-trilogie besefte ik dat dit verhaal ook mijn tanende liefde voor de popmuziek beschrijft. Before Sunrise (1995), Before Sunset (2004) en Before Midnight (2013) van regisseur Richard Linklater gaan over enkele momenten uit het leven van twee jonge mensen. Ze ontmoeten elkaar voor het eerst in de trein in Oost-Europa en raken in gesprek. Om maar verder te kunnen praten stappen ze spontaan in Wenen uit en wandelen en filosoferen tot ochtendgloren om dan afscheid te nemen van elkaar. Negen jaar later komen ze elkaar bij toeval weer tegen in Parijs, waar een zelfde magisch moment ontstaat. Die ene nacht in Wenen blijkt bepalend te zijn geweest voor hun verdere leven.
De strekking van de derde film laat zich raden. Twintig jaar later zijn ze getrouwd en hebben twee dochtertjes. Terwijl ze in de eerste twee delen alleen oog voor elkaar hebben, vullen ze de leegte die tussen hen ontstaan is op door mensen uit te nodigen om maar niet geconfronteerd te worden met elkaar. Veelal artistieke gasten die voortdurend interessante dingen opmerken. Dat komt tot uitdrukking wanneer ze in hun vakantiehuis aan zee in Griekenland de avondmaaltijd genieten. Er ontstaat een soort competitie navelstaren, zoals je kan verwachten van beschaafde mensen die met bescheiden welsprekendheid laten merken dat ze het in hun leven goed hebben gedaan. Zodra het stel alleen is, wordt het kiften hetgeen duidelijk maakt dat de betovering is uitgewerkt. Wat rest is de kater.
Zo ook aanschouw ik de staat van de huidige popmuziek, vastgelopen in een eeuwige herhaling van hetzelfde dat al jaren braafjes voortkabbelt in de vorm van routineuze dure sleurfestivals met een overstelpend aanbod. Terwijl men bij de live-uitzendingen op tv van alles doet om met bekende pratende hoofden en heftig gebarende armen vol tattoos de schijn op te houden dat het allemaal nieuw, dynamisch en creatief is wat er gebeurt. Om je maar het gevoel te geven dat je iets bijzonders mist zodra je niet zelf bij het unieke festival aanwezig bent. Oftewel, een cultuur van vlotte mensen die veel moeten kletsen om er maar niet achter te hoeven komen dat ze uit geluld zijn met elkaar.
Het in sleur vastgelopen Sunrise-stel meende ik te herkennen in Pinkpop eerder dit jaar, het evenement in popland dat traditiegetrouw het festivalseizoen opent. Een enorm aanbod van bands van hoog niveau, maar met weinig onderscheid. De harde muziek klinkt als een soort communistische eenheidsworst gefabriceerd in een kolchoz. Dat evenzo kan gelden voor de ontelbare festivals die later (ook op tv) volgden en de duizenden bands die er optraden en nog zullen optreden deze zomer. Columnist Rob Vreeken brengt dit fenomeen van toepassing op het cultuuraanbod in het algemeen. In de Volkskrant schrijft hij: ‘De overstelpende hoeveelheid aan cultuur reduceert ons tot cultuurbarbaren. Voortdurend worden we opgejaagd door hippe popfestivals en andere muziekfestijnen die we moeten bijwonen, filmtips en boeken die we gelezen moet hebben.’
Cultuurslachtoffer Vreeken wordt er moedeloos van: ‘Een ander verschil is dat het muzikale aanbod anno 2015 (over Lowlands) niet alleen veel beter is dan destijds (oftewel 1968), maar ook veel omvangrijker.’ En je komt er niet onderuit, probeert hij duidelijk te maken. Als je de heftige discussies volgt de laatste tijd dan besef je dat de arme columnist niet de enige is met chronische cultuurstress. In Amsterdam als dissidente stad ontstaat langzamerhand een heuse culturele contrarevolutie van inwoners die het overaanbod aan popfestivals, houseparty’s, bierfietsen, vrijgezellenfeesten en aanverwante zaken compleet zat zijn. Tja, als je niet meer van elkaar houdt is er weinig aan te doen. Voor relatietherapie is het dan meestal te laat.
Ron Kretzschmar
Herken als Amsterdammer deze overdosis en de daaraan gekoppelde druk. Moeilijk je er aan te onttrekken want je wilt niet saai zijn of de veronderstelde saaiheid internaliseren.