Nieuw boek van Peter Verlinden is vooral omzien in wrok
Als kind overleefde Marie Bamutese de oorlog in Congo door het oerwoud in te vluchten. In het boek Marie – overleven met de dood verpakt Peter Verlinden haar memoires in pseudo-historisch gekeuvel met een bittere bijsmaak.
door Jos van Oijen
In de zomer van 1994 wordt het nieuws beheerst door beelden van enorme vluchtelingenkampen in het Afrikaanse land Congo, dan nog Zaïre geheten. Meer dan een miljoen mensen uit het buurland Rwanda zijn er neergestreken na de genocide op de Tutsi’s. Onder de vluchtelingen bevinden zich de daders van de genocide: de ontsnapte leiders van het extremistische Hutu-regime en meer dan vijftigduizend verslagen militieleden en soldaten met hun families. De meeste andere vluchtelingen zijn gewone Hutu-burgers die zijn vertrokken uit angst voor wraakacties van de zegevierende RPF-rebellen van Paul Kagame.
Te midden van deze exodus bevindt zich de 12-jarige Marie Bamutese. Vier jaar lang moet ze onder mensonterende omstandigheden zien te overleven tussen gewetenloze opportunisten en reddende engelen in hartje Afrika. Nu, eenentwintig jaar later, kunnen we haar memoires lezen in het boek Marie – overleven met de dood. De Vlaamse VRT-journalist Peter Verlinden, met wie Marie intussen getrouwd is, heeft haar herinneringen genoteerd en van uitgebreide commentaren voorzien.
Wraakacties
Het verhaal van Marie begint tijdens een rustige paasvakantie samen met haar familie in Ngenda, een plattelandsgemeente in de Bugesera, een streek ten zuiden van de Rwandese hoofdstad Kigali. De gezapigheid van het dorpsleven wordt ruw verstoord als op 7 april 1994 de genocide tegen de Tutsi’s begint. Twee weken later trekken enkele verslagen legereenheden door Ngenda. Als de familie geruchten opvangt over massale wraakacties door het RPF (Rwandees Patriottisch Front) slaat de paniek toe. Ze besluiten, alles achterlatend, halsoverkop te vertrekken.
De kleine Marie is dan al getuige geweest van de moord op een Tutsi-buurvrouw door de Interahamwe, een extremistische Hutu-militie. Achteraf verdenkt ze de buurvrouw van collaboratie met het RPF, lezen we in het eerste hoofdstuk. Ook de moorden op andere Tutsi’s in de buurt verklaart Marie aan de hand van dit motief. Ze worden niet zomaar vermoord, denkt ze. Ook gewone Tutsi’s zijn de natuurlijke bondgenoten van het RPF, lezen we iets verderop in het boek. Het is een echo van de anti-Tutsi boodschap die toen dagelijks via het beruchte radiostation RTLM, racistische kranten, toespraken en zelfs popmuziek werd verspreid. Toch is haar familie niet anti-Tutsi, meent Marie. De verweesde buurkinderen worden tijdelijk in huis genomen en haar moeder helpt een bevriende Tutsi-man om naar buurland Burundi te ontkomen.
De eerste etappe van Marie’s vlucht gaat in westelijke richting, dwars door streken waar de genocide in volle gang is. Marie ziet onderweg een paar open massagraven met gruwelijk verminkte lijken van Tutsi’s. Bij een wegversperring wordt ze bijna zelf het slachtoffer van de Interahamwe als de militieleden haar voor een Tutsi aanzien. Kordaat optreden van haar moeder redt Marie van een wisse dood. Ze is dan al meegesleept naar de rand van een put vol lijken en bloed. Vreemd genoeg heeft deze angstaanjagende ervaring geen ontnuchterend effect. Ook daarna blijft ze de slachtoffers van de milities beschouwen als RPF-collaborateurs en infiltranten.
De familie weet een paar maanden later de grens met Zaïre over te komen. Ze raken in groepjes verspreid over vluchtelingenkampen bij de steden Bukavu en Goma, waar ze twee jaar zullen blijven. In het najaar van 1996, als de eerste Congo-oorlog uitbreekt, komt het kamp van Marie onder vuur te liggen. Samen met haar moeder, oma en een paar andere familieleden vlucht zij de jungle in. Negen maanden van zware ontberingen volgen totdat ze het oerwoud durven te verlaten en in Goma terechtkomen. De oma en een nichtje hebben de tocht niet overleefd. Terug naar Rwanda durft Marie niet meer vanwege de aanhoudende geruchten over wraakacties. In 1998 lukt het uiteindelijk om met valse papieren naar Kenya, en daarna naar Europa, te ontkomen.
Discrepanties
De aangrijpende memoires van Marie zijn gebaseerd op een cassettebandje uit 1998 waarop een interview van twee Congolese broeders met het dan 16-jarige meisje staat. Echtgenoot Peter Verlinden vertelt in zijn boek dat de informatie van deze geluidsbron is aangevuld met hervonden, onderdrukte herinneringen. Helaas wordt niet duidelijk gemaakt welke passages ‘oud’ zijn en welke ‘nieuw’, temeer daar er wordt gemeld dat er her en der gaten in Marie’s geheugen zijn gevallen. Dat is jammer omdat het verhaal niet alleen is geschreven als symbolisch voor al die kinderen die net als Marie zijn getraumatiseerd door de oorlogsmachine. Al op de kaft wordt duidelijk gemaakt dat het boek in de eerste plaats geschreven is als een aanklacht.
Volgens Peter Verlinden en Marie Bamutese zijn de huidige president van Rwanda, Paul Kagame, en zijn RPF-strijders sinds 1990 verantwoordelijk voor honderdduizenden Hutu-doden in Rwanda en later nog eens voor een half miljoen tijdens de eerste Congo-oorlog van 1996-1997. Maar de informatie waarmee Verlinden zijn aannames onderbouwt wijkt sterk af van wat is terug te vinden in de bronnen die door de belangrijkste Rwanda-kenners als betrouwbaar geaccepteerd worden: de Verenigde Naties (VN), Human Rights Watch en andere mensenrechtenorganisaties, en gerechtelijk onderzoek. Merkwaardig genoeg wordt in het boek naar dezelfde bronnen verwezen waardoor het verhaal al snel uit de rails loopt.
Een van de meest opvallende discrepanties betreft de regio Butare in het zuiden van Rwanda. In het standaardwerk over de genocide van Human Rights Watch, Leave None to Tell the Story, wordt uitvoerig stil gestaan bij de verschrikkingen die de Hutu-milities in de prefecture Butare hebben aangericht. Dieptepunten zijn het vermoorden van de patiënten in een ziekenhuis, het afslachten van honderden universiteitsstudenten en de moord op het hoofd van de provincie die weigerde mee te werken aan de genocide.
Het totaal aantal slachtoffers in deze regio wordt door Human Rights Watch op minimaal honderdduizend geschat, meest Tutsi’s. Maar volgens Verlinden klopt daar niets van, het waren er niet meer dan vier- à vijfduizend, nog minder dan het aantal slachtoffers dat de RPF-rebellen volgens hem gemaakt zouden hebben. Om deze uitzonderlijke bewering te staven voert hij een getuige op, een Vlaamse broeder die in Butare woont. ‘En hij kan het weten, want hij was erbij’, is de logica van Verlinden.
Een ander voorbeeld van zulke genocide-ontkenning komen we al na de eerste paar bladzijden tegen. Verlinden probeert dan steun te geven aan de indruk van Marie dat er in haar gemeente Ngenda en omgeving nauwelijks gemoord is door de Interahamwe. Maar in werkelijkheid zijn alleen al in de Ruhuha parochiekerk in Ngenda tussen de 500 en 600 Tutsi’s afgeslacht. En Ngenda stond daarvoor al bekend als het toneel van moordpartijen. Twee jaar eerder zijn in Ngenda en omgeving zo’n 300 Tutsi’s vermoord. Bij die actie werden huizen van Tutsi’s platgebrand en ook hun veestapel geslacht. Veel Rwanda-kenners beschouwen deze massamoord als een opwarmertje voor de genocide, omdat de Hutu bevolking, net als in 1994, eerst via de radio werd opgehitst.
Gegoochel met cijfers
Waar Verlinden en Bamutese wél een punt hebben, is als de Congo-oorlog ter sprake komt en het gedrag van Rwandese troepen daar wordt bekritiseerd. Maar ook in dat geval lukt het ze niet om de informatie en conclusies van de door henzelf aangehaalde bronnen te volgen. In hun boek citeren zij bijvoorbeeld uit een onderzoeksrapport van de Verenigde Naties dat bekend staat als het Mapping Report. In dat rapport worden alle strijdende partijen (er waren negen landen en meer dan twintig rebellenbewegingen bij deze oorlog betrokken) beschuldigd van oorlogsmisdaden. Rwandese troepen worden in hun gezamenlijke opmars met de rebellen van de latere president Kabila en troepen uit Burundi verantwoordelijk gesteld voor ‘waarschijnlijk enkele tienduizenden’ slachtoffers. Voor Verlinden en Bamutese is dat blijkbaar niet voldoende, want zij vermenigvuldigen dat aantal met een factor tien à twintig en suggereren dat er een vergeten genocide heeft plaatsgevonden.
Hoewel de oorlogsmisdaden ernstige feiten zijn die niet vergeten mogen worden, was er volgens de onderzoekers van de VN in dit geval geen sprake van genocide. In het Mapping Report is een inhoudelijke discussie opgenomen over dit vraagstuk en de conclusie luidt dat het op basis van het verzamelde bewijs geen stand zou houden in een gerechtelijke procedure. Een van de argumenten tegen de kwalificatie ‘genocide’ is de observatie dat er zeer grote aantallen Hutu’s veilig zijn gerepatrieerd naar Rwanda. Volgens de onderzoekers is dat geen indicatie van de intentie om Hutu-vluchtelingen uit te moorden.
Wat voor veel geïnteresseerden een bron van verwarring is geworden, is de manier waarop de hoeveelheid slachtoffers wordt bepaald. Congo-expert Jason K. Stearns beschrijft in zijn boek Dancing in the glory of monsters in welke mate de schattingen kunnen variëren, van honderdduizenden tot nul slachtoffers, afhankelijk van welke bron er gebruikt wordt. Als voorbeeld noemt hij de aanvankelijke hoeveelheid vluchtelingen in Congo volgens respectievelijk de UNHCR (1.1 miljoen) en Artsen zonder Grenzen (950.000). Vanwege een vergelijkbare nauwkeurigheidsmarge bij de gerepatrieerde vluchtelingen is het maken van simpele rekensommetjes voor het bepalen van de hoeveelheid vermiste (dode) vluchtelingen onzin volgens Stearns en is er onvoldoende aanleiding om af te wijken van aannames zoals die in het Mapping Report zijn opgenomen.
Wat Peter Verlinden verweten mag worden, is dat hij na tientallen jaren als verslaggever met een specialisatie in Centraal Afrika geen enkel historisch besef lijkt te hebben ontwikkeld. Als we hem moeten geloven zijn zowel de burgeroorlog in Rwanda als de oorlog in Congo uit het niets begonnen door het RPF, met de bedoeling om onschuldige Hutu’s te vervolgen. Hij vergeet te vermelden dat er bij de eerste RPF-invasie in 1990 al 30 jaar straffeloosheid heerste in Rwanda met periodieke massamoorden op tienduizenden Tutsi’s in 1959, 1963-64, 1967 en 1973, een trend die van 1990 tot 1993 werd voortgezet met in 1994 de genocide op 800.000 mensen als resultaat. Documentatie van de internationale gerechtshoven en de VN toont aan dat de Hutu-extremisten in de vluchtelingenkampen gewoon op dezelfde voet verder gingen.
Onze rol
Wat we bij Verlinden’s visie ook missen, is onze eigen rol bij de escalatie van de crisis in Centraal Afrika. Daarmee doel ik niet eens op de ontwikkeling van de etnische tegenstellingen in de koloniale tijd, de desastreuze inmenging tijdens de Koude Oorlog, of de invloed van multinationals in het huidige tijdperk. Ook sla ik de onverschilligheid van de internationale gemeenschap en het terugtrekken van de VN-troepenmacht tijdens de genocide in Rwanda even over. Waar ik op doel is dat de oorlog in Congo waarschijnlijk niet op deze schaal had kunnen plaatsvinden als er tijdig steun was gekomen voor de initiatieven van de VN om het vluchtelingendrama op te lossen.
Volgens de speciale gezant van de Verenigde Naties in Rwanda, Shaharyar Khan, is in december 1994 overeenstemming bereikt met de regeringen van Rwanda, Tanzania en Zaïre om de ergste criminelen die in de vluchtelingenkampen de dienst uitmaakten en een bedreiging voor Rwanda vormden, af te zonderen van de burgervluchtelingen om zo een veilige terugkeer naar Rwanda mogelijk te maken. In Rwanda zelf werden al 700.000 binnenlandse vluchtelingen zonder veel problemen overgehaald om naar huis te gaan en Khan zag niet in waarom dat in de buurlanden ook niet zou kunnen lukken. Maar geen van de donorlanden was bereid dit initiatief te steunen, met alle humanitaire en financiële gevolgen van dien.
Meer dan twintig jaar later is de oorlog in Congo nog steeds niet afgelopen. Restanten van de Interahamwe en zo’n vijftig andere rebellengroepen maken nog steeds de dienst uit in het oosten van Congo. Er zijn machteloos staande blauwhelmen aanwezig die niet kunnen voorkomen dat er dagelijks nieuwe slachtoffers te betreuren zijn, waaronder meisjes als Marie Bamutese. Als Belgen en Nederlanders werken wij mee door de mineralen, edelstenen, gewassen en houtproducten te kopen waarmee de moordenaars in Afrika hun activiteiten financieren. En nog steeds wonen hier verdachte genocideplegers, zijn er mensen die het voor hen opnemen in de pers of die de genocide in twijfel trekken.
Dat Verlinden en Bamutese wrok koesteren jegens het Rwandese regime is na het lezen van Marie – Overleven met de dood te begrijpen. Maar of de manier waarop ze dat in het boek tot uiting brengen een weg opent naar verzoening tussen Hutu’s en Tutsi’s, waag ik te betwijfelen.
titel Marie – Overleven met de dood
auteur Marie Bamutese, Peter Verlinden
uitgeverij Davidsfonds, Leuven, 2015
uitgave Paperback, 183 pg.
prijs € 16.50
isbn 9789059086753
In de regel reageer ik niet op recensies van mijn boeken, behalve als de bespreking flagrante fouten bevat, onder meer bij het aanhalen van mijn tekst. Dat is deze keer het geval. Ik beperk me tot de essentie. Detailfouten laat ik onvermeld.
– ‘Ook daarna blijft ze de slachtoffers van de milities beschouwen als RPF-collaborateurs en infiltranten.’ Dit staat nergens zo in het boek en is een gewild-foute interpretatie van de recensent. Integendeel, het incident waarvan Marie bijna het slachtoffer was bewijst precies dat de milities voor iedereen dodelijk gevaarlijk konden zijn.
– Het klinkt wel wrang om de tocht van negen maanden aan te halen als ‘zware ontberingen’. Was het maar alleen dat geweest. Het ging om een vlucht waarbij militairen de vluchtelingen achtervolgden én uitmoordden. De (even dodelijke) ontberingen waren daarvan een gevolg, tenminste voor wie aan het moorden kon ontsnappen.
– Het aantal doden door het (huidige) regime van de Rwandese president Paul Kagame, zowel tijdens de genocide (april-juli 1994) als tijdens de jacht op de Rwandese vluchtelingen in Zaïre/Congo (1996-1998), is nog altijd niet wetenschappelijk vastgelegd. De bronnen die ik gebruikt heb om voorzichtige schattingen te maken zijn de meest betrouwbare voorhanden en beperken zich uiteraard niet tot de VN-rapporten en de grote mensenrechtenorganisaties. Elke minimalisering, ook in cijfers, van deze tragedies, evenzo als de tragedie van de genocide op de Tutsi’s, is moreel verwerpelijk.
– Het is onaanvaardbaar dat deze recensent beweert dat dit boek elementen bevat van ‘genocide-ontkenning’. (Dat is trouwens de tactiek die het Rwandese regime gebruikt om elke kritische stem te smoren, want op ‘ontkenning van de genocide’ staan in Rwanda lange gevangenisstraffen.) Doorheen het hele boek bevestigen we geregeld de daden van genocide op de Tutsi’s in het voorjaar van 1994. Het is niet omdat een getuigenis afwijkt van de gangbare informatie, dat die fout zou zijn. De getuigenis van de aangehaalde broeder is bijzonder formeel en inderdaad, hij was ter plaatse (in Butare) en ikzelf trouwens ook, in juli-augustus 1994. Als zijn persoonlijke getuigenis afwijkt van andere inventarissen, dan is dat bijzonder interessant en het verder onderzoeken waard. Maar zeker geen ‘genocide-ontkenning’.
– De aanhalingen uit het Mapping Report in ons boek gaan alleen over plaatsen en periodes die stroken met het verhaal van Marie. Uiteraard gaat het Mapping Report veel ruimer, zowel in plaats als tijd, maar daar gaat het hier niet om. Het gaat dus niét om ‘de oorlog om Congo’ (die trouwens pas in augustus 1998 begonnen is), wél om de moordpartijen door de Rwandese regeringssoldaten en hun Congolese bondgenoten (de rebellen van de AFDL, een kleine minderheid van de betrokken militairen). Het aantal slachtoffers die zij gemaakt hebben is gebaseerd op een eigen berekening. De beschreven incidenten in het Mapping Report zijn zeker niet volledig, zoals het rapport trouwens zelf stelt.
– Het MR stelt helemaal niét dat er “geen sprake van genocide” is zoals de recensent beweert. Wel integendeel. ‘Thus the apparent systematic and widespread attacks described in this report reveal a number of inculpatory elements that, if proven before a competent court, could be characterized as crimes of genocide.’ (paragraaf 31). Op dit bijzonder belangrijke punt slaat de recensent de bal dus helemaal mis.
– Nergens schrijf ik dat ‘zowel de burgeroorlog in Rwanda als de oorlog in Congo uit het niets begonnen (is) door het RPF, met de bedoeling om onschuldige Hutu’s te vervolgen’. Wel integendeel. Herhaaldelijk kadert het boek deze tragedies in een machtsstrijd waarbij de betrokken etnieën misbruikt worden door de militaire en politieke leiders, van àlle strijdende groepen.
– Over de huidige situatie in (Oost-)Congo en ook de internationale betrokkenheid daarbij heb ik vorig jaar al een boek geschreven: HET GOUD VAN CONGO (Houtekiet, Antwerpen-Brussel, 2014). Dat was dus niet het onderwerp van dit boek.
Uiteraard staat het elke recensent vrij om te schrijven wat hij/zij wenst. Maar bepaalde standpunten toeschrijven aan een schrijver die niet in het betrokken boek staan is vanuit deontologisch standpunt onaanvaardbaar. Vandaar deze correcties.
Het probleem met het werk van Peter Verlinden is dat hij de gewoonte heeft om harde uitspraken te doen zonder dat er een fatsoenlijke bronverwijzing bij geleverd wordt. In zijn boek heeft hij het bijvoorbeeld over “de kille cijfers” of “nieuw academisch onderzoek”, zonder dat we te weten komen om welke cijfers of academici het gaat. Ook in zijn repliek op deze pagina gaat het over “de meest betrouwbare” bronnen. Maar welke bronnen dat zijn, en volgens wie het de meest betrouwbare zijn? Het staat er niet bij.
Waar Verlinden naar Human Rights Watch en de Verenigde Naties verwijst blijken de betreffende rapporten niet dezelfde feiten en cijfers te vermelden als hij in zijn boek beweert. In mijn recensie meld ik dat in het Mapping Report een inhoudelijke discussie is opgenomen over het vraagstuk of de oorlogsmisdaden in Congo (die er wel degelijk waren) kunnen worden gekwalificeerd als “genocide”. Verlinden noemt hier nu wel een geïsoleerde paragraaf uit het rapport, die – ook zonder context – op allerlei weblogs is geplaatst. Maar de inhoudelijke discussie staat in een ander deel van het rapport, in de paragrafen 510-522. Daar wordt al direct gemeld: “The Mapping Exercise is not a judicial mechanism and the evidence gathered is not sufficient to satisfy the high standard required by the courts.” De onderzoekers noemen desondanks een aantal argumenten die – in algemene zin – voor of tegen de kwalificatie “genocide” kunnen dienen. De discussie wordt besloten met de observatie dat er zeer grote aantallen Hutu’s zijn gerepatrieerd door RPF troepen, waarbij ook de overlevenden van aangevallen groepen vluchtelingen. Volgens de onderzoekers duidt dat niet op een intentie om de vluchtelingen uit te moorden (AP meldt een aantal van 883.000 uit Congo gerepatrieerde Hutu’s in juni 1997).
Over de genocideontkenning in het boek van Verlinden: Naast de specifieke ontkenning van de genocide in en rond Butare die ik al heb behandeld stelt Verlinden dat er tegelijk met “duizenden” Tutsi-families die het slachtoffer zijn geworden van de Interahamwe er “honderdduizenden” Hutu-slachtoffers van het RPF zouden zijn gevallen in Rwanda. Dat lijkt wel erg sterk op de theorie van een dubbele of omgekeerde genocide. De prominente Rwanda-kenner Gérard Prunier, toch zelf ook een felle RPF criticus, noemt die theorie in zijn boek ‘Africa’s World War’ een “misdadige domheid”. Bij de wetenschap zal Peter Verlinden niet veel steun vinden. Dr Philip Verwimp heeft de theorie in 2002 al eens steekproefsgewijs onderzocht in drie Rwandese provincies. Hij concludeerde dat minder dan 10% van de Hutu-huishoudens een of meer familieleden had verloren. Bij de Tutsi’s was dat meer dan 90%. Een op de drie Tutsi-huishoudens was zelfs geheel weggevaagd.
Eenzelfde patroon van ontkenning zien we in het boek bij de manier waarop de gevluchte militieleden en andere genocideplegers worden beschreven. Als we Verlinden en Marie moeten geloven waren dat zielige, berooide sloebers. Volgens het boek waren er wel geruchten van nieuw opgerichte milities maar is daar weinig van terechtgekomen. Het zou bij enkele sporadische invallen in Rwanda zijn gebleven. Maar alle betrouwbare bronnen, van de VN tot Artsen zonder Grenzen, berichten daar heel anders over. Volgens hen voerden de extremisten een terreurbewind in de kampen, waarbij 4000 daar aanwezige Tutsi’s alsnog zijn vermoord. In de omgeving voerden milities en ex-soldaten etnische zuiveringen uit, ook met duizenden slachtoffers, en ze pleegden aanslagen op dorpen in het westen van Rwanda.
Volgens documentatie van het Rwanda Tribunaal hebben de gevluchte legerleiders van het genocidale regime tijdens een vergadering in september 1994 al besloten dat zij de oorlog zouden voortzetten. Zij smeedden plannen voor de hergroepering van strijdkrachten, het ronselen en trainen van Interahamwe jongeren in de vluchtelingenkampen, het dragen van burgerkleding in plaats van uniformen om niet op te vallen bij hulporganisaties, het oprichten van een politieke vleugel (wat een jaar later gestalte kreeg met de RDR-partij), het ontwikkelen van propagandacampagnes, etc. Ik heb Verlinden al eens de documentatie over dit onderwerp toegestuurd. Ik herhaal nog maar eens dat de plannen van de extremisten en de escalatie twee jaar later waarschijnlijk in de kiem gesmoord hadden kunnen worden als de initiatieven van de VN op onze steun hadden kunnen rekenen.
Tenslotte over de in het boek uitgesproken verdenkingen tegen de Tutsi’s als RPF-collaborateurs, infiltranten, natuurlijke bondgenoten etc. Ik heb zojuist nog even een paar van dergelijke passages opgezocht en teruggelezen en moet toegeven dat ze in meerderheid te vinden zijn in Verlinden’s intermezzo’s. Maar Marie wordt toch ook geciteerd met uitspraken zoals deze: “Wel herinner ik me nog heel goed dat die moordbende van 7 april heel goed wist waar ze moesten zijn: bij die enkele families die actief de rebellen steunden”. Volgens haar hadden andere Tutsi-families “niets te vrezen”. Verderop in het verhaal vinden we nog een paar van zulke passages. Het blijft merkwaardig dat we zoiets anno 2015 nog moeten lezen.
Maar goed, ik heb mijn recensie niet geschreven om haar ervaringen te kleineren zoals Verlinden suggereert. En ik snap natuurlijk ook wat dit allemaal bij een echtgenoot teweeg brengt. Ik vraag me alleen af of de remedie moet worden gezocht in het rommelen met geschiedschrijving en de ontkenning van het leed van zoveel anderen.
Gratuite en generaliserende uitspraken laat ik voor rekening van de heer JVO. Die zijn het niet waard om op te reageren. Daarom alleen en afsluitend dit.
– De belangrijkste bronnen staan vermeld achteraan het boek. In journalistiek werk worden geen voetnoten gebruikt. Als de heer JVO niet voldoende vertrouwen heeft in mijn vakbekwaamheid en journalistieke ernst dan is dat voor zijn rekening. In mijn kwart eeuw verslaggeving over deze regio heb ik nog nooit één formele klacht gekregen over een feitelijke fout, ook niet van het regime in Kigali.
– De aangehaalde paragraaf uit het Mapping Report over de ‘mogelijke genocide’ in Zaïre/Congo (1996-1997) is de conclusie van de overwegingen, dus de meest relevante passage.
– Het aangehaalde cijfer van AP over het aantal ‘teruggekeerde vluchtelingen’ is het (propaganda)cijfer van het Rwandese regime, dat al meermaals weerlegd is door o.m. UNHCR en AZG.
– Het is geen ‘genocide-ontkenning’ om kritisch om te gaan met de nog altijd zeer disparate informatie over wat er precies gebeurd is in 1994 in Rwanda. Wie dat wel zo noemt belet elk verder historisch onderzoek.
– Tijdens de 26 à 27 maanden van het bestaan van de Rwandese vluchtelingenkampen in Oost-Congo waren er zeker incidenten van veiligheid, ongetwijfeld ook moorden. Maar mijn eigen terreinervaring toen én de vele getuigenissen (ook in boekvorm) van de kampbewoners zélf, de eerste getuigen, leren dat er van een ‘terreurbewind’ geen sprake was. In dit boek wordt die kwestie niét behandeld, behalve dan heel specifiek voor de situatie van Marie en haar familie, dus de situatie in enkele kampen rond Bukavu.
– Als er al ooit plannen waren gesmeed voor een grootschalige aanval op Rwanda dan hebben die zeker nergens toe geleid. Dat vertelt de geschiedenis. Het omgekeerde is gebeurd: een grootschalige aanval vanuit Kigali op de kampen. Niet meer, niet minder.
– Tenslotte wil ik erop wijzen dat ik al in 1996 en 1997 televisie-verslagen gemaakt heb met een groot deel van deze informatie over de gebeurtenissen van toen, gebaseerd op bronnen en getuigenissen én beelden op dat ogenblik. Dat is dus 19 jaar voor het schrijven van dit boek én 14 jaar voor ik Marie voor het eerst ontmoette. Haar verhaal bevestigt gewoon in persoonlijke vorm én met meer details wat ik al lang wist uit tientallen andere bronnen en getuigenissen.
Dit was mijn laatste reactie. Wie meer wil weten over wat er écht gebeurd is in Rwanda/Congo 1994-1998 kan ik alleen voorstellen om het boek te lezen. Achteraan vindt de lezer mijn contactgegevens. Op elke ernstige vraag zal ik graag antwoorden.
Meneer Verlinden is een beetje hardnekkig. Zo te merken heeft hij het Mapping Report nooit gelezen dus ik zal het nog eens uitleggen.
De eerste zin uit paragraaf 31 die Verlinden aanhaalt is geen geïsoleerd statement zoals hij schijnt te denken, maar wordt gevolgd door de volgende zin: “The scale of the crimes and the large number of victims, probably several tens of thousands, all nationalities combined, are illustrated by the numerous incidents listed in the report (104 in all).” Verlinden bestempelt deze paragraaf als “conclusie” van de onderzoekers, dus zal hij de daarin vermelde schatting van het aantal slachtoffers – “waarschijnlijk enkele tienduizenden” – dan ook moeten aanvaarden.
Het zal verder niemand verbazen dat paragraaf 31 wordt gevolgd door paragraaf 32. Die begint met: “There are however a number of countervailing factors that could lead a court to find that the requisite intent was lacking, and hence that the crime of genocide was not committed”. Verlinden is dus voorbarig met zijn aanname over de “conclusie”. In paragraaf 32 staat verder wat ik al twee keer heb vermeld: “Finally, facts which tend to show that the RPA/AFDL spared the lives, and in fact facilitated the return to Rwanda of very large numbers of Hutu militate against proving a clear intent to destroy the group.”
Als Verlinden de moeite zou nemen om het Mapping Report een keer te lezen, in plaats van losse citaatjes van weblogs te plukken, zou hij ontdekken dat deze twee paragrafen te vinden zijn in het inleidende hoofdstuk van het rapport. Ze geven een korte samenvatting van de uitgebreidere inhoudelijke discussie die verderop in het rapport staat. Verlinden zou in dat geval ook de hoofdstukken tegenkomen waarin de massamoorden en etnische zuiveringen in Oost Congo staan beschreven uit de periode voor de invasie van oktober 1996.
Het door mij geciteerde cijfer van Associated Press (883.000) dat Verlinden afdoet als propaganda van de Rwandese overheid, wijkt nauwelijks af van wat de UNHCR noemt voor juni 1997 (886.600). Het enige verschil is dat de UNHCR een klein deel specificeert als “verblijfplaats bekend” (nog in kampen in Oost Zaïre of in buurlanden).
Verlinden kan alles wat hem niet past wel blijven ontkennen, of afdoen als propaganda, maar het zou nuttiger zijn als hij zijn ontbrekende kennis eens zou aanvullen door een paar fatsoenlijke boeken en rapporten te lezen.
Naschrift: Mochten er lezers zijn die net als Peter Verlinden menen “dat er van een ‘terreurbewind’ geen sprake was” in de Zaïrese vluchtelingenkampen, dan verwijs ik hen naar de bekende organisaties, bv deze rapporten:
Human Rights Watch, mei 1995 (on-line te lezen): https://www.hrw.org/legacy/reports/1995/Rwanda1.htm
Amnesty International, juni 1995: https://www.amnesty.org/download/Documents/172000/afr020141995en.pdf
UNHCR, april 1997 (evaluatierapport): http://www.unhcr.org/3ae6bcfd0.pdf
Artsen zonder Grenzen (compilatie): speakingout.msf.org/sites/default/files/CampsrefRwdaZTEng.pdf
Zie verder de omvangrijke literatuur over dit onderwerp. Wat betreft het aantal vermiste vluchtelingen is er in dit overzichtje van de UNHCR uit september 1997 nog sprake van tienduizenden “not accounted for”: http://www.unhcr.org/3b691eac4.html Dat komt redelijk overeen met de schatting van het aantal slachtoffers in het Mapping Report, al zal er nog lang over gespeculeerd worden.
-De genoemde rapporten van HRW en AI (die overigens gedeeltelijk overlappen) gewagen nergens van een ‘terreurbewind’ in de kampen en zijn, gelukkig maar, met de jaren aangevuld door meer accurate onderzoeken en getuigenissen, onder meer van vluchtelingen die er zélf geleefd hebben.
-Ook dit artikel van UNHCR is zeer onvolledig en door veel onderzoekswerk achteraf bijgestuurd. (Zie onder meer het boek van Beatrice Umutesi dat ik citeer.) Overigens, zelfs op basis van deze cijfers van UNHCR ontbreken er einde 1997 ongeveer 400.000 vluchtelingen van de 1,1 miljoen die geregistreerd waren in de zomer van 1996. (Ik ga uit van 400.000 teruggekeerden begin november 1996, vanuit Mugunga, zoals o.m. AZG en UNHCR destijds schatten.) UNHCR vermeldt trouwens in dit artikel niét dat vluchtelingen gericht uitgemoord werden, waarover intussen geen enkele twijfel meer bestaat.
-Het is altijd best om gebruik te maken van het ‘voortschrijdend inzicht’ van historici en andere onderzoekers, zeker in dergelijke dossiers, en dus gebruik te maken van veel diverse onderzoeken op basis van een groot aantal getuigen, in plaats van een mening vast te pinnen op een fragmentarische bron.
-Verder wens ik niet te ‘speculeren’ maar te werken met feiten, niets dan de feiten, zoals ik ook in het boek schrijf. En nodig ik de lezer uit om zo gewenst zelf de bronnen te raadplegen, maar dan de vele diverse en degelijke, zoals ik al een kwart eeuw doe.
Meneer Verlinden kan blijkbaar niet lezen. Ik zal hem nog een keer helpen met een aantal passages:
In het Human Rights Watch rapport staat o.a.: “these forces rule over the refugee population through intimidation and terror.”
In het rapport van Amnesty: “Since February 1995, former Interahamwe militiamen and FAR soldiers have … used their military strength to create a climate of intimidation including death threats in many of the refugeecamps.”
Het UNHCR evaluatierapport meldt o.a.: “The anti-Tutsi violence in and around the camps did not abate”; “The way the camps were organised and controlled by the former Rwandan leaders created a genuine climate of insecurity”; “The violence and atmosphere of insecurity in and around the camps jeopardised the very basis of the humanitarian efforts”.
Artsen zonder Grenzen: “… the administration which runs the camps fairly efficiently is a faithful reconstitution of the administration which presided over the genocide, and the `police’ and ‘justice’ in these camps is in the hands of this same administration, which resorts to threats, extortion, summary executions, and manipulation of crowds.”
Dat laatste citaat treft de kern van het gerefereerde rapport ‘Rwandan refugee camps in Zaire and Tanzania 1994-1995’ van AzG, dat vooral gaat over de frustraties van de hulpverleners met de genocideplegers die de kampen runden.
Verlinden blijft ook nu weer lekker vaag over de bronnen voor zijn uitzonderlijke aannames. Hij noemt Marie Beátrice Umutesi, maar Umutesi verwijst in haar boek (waarin ook memoires staan en geen onderzoek) naar dezelfde UNHCR-gegevens als ik. Met de bibliografie achterin Verlinden’s boek schieten we ook weinig op. Het handjevol betrouwbare bronnen dat we tegenkomen staat er alleen voor de sier. Verlinden kent de inhoud er niet van, zo heb ik al eerder vastgesteld. Het nieuwe academisch onderzoek en voortschrijdend inzicht waar hij het steeds over heeft komen we er niet tegen, of hij moet het reeds besproken Mapping Report van de VN bedoelen.
De extreme ideeën die Verlinden gebruikt met betrekking tot de burgeroorlog in Rwanda, de genocide op de Tutsi’s en de eerste Congo Oorlog, zijn niet afkomstig van serieuze historici en andere wetenschappers maar van het internet. Die informatie is te herleiden tot publicaties uit 1995/96 van de gevluchte legerleiding en andere vertegenwoordigers van het genocidale regime. Hun teksten zijn een soort bijbel geworden voor aanhangers van het oude regime en worden eindeloos herkauwd op allerlei dubieuze websites. Daar wordt het weer opgepikt door journalisten die te lui zijn om tijd te investeren in het bestuderen van verantwoorde literatuur over deze materie. Ironisch genoeg zijn dat nu juist degenen die we steeds in de media tegenkomen als de “Afrika-kenners”.