De genocide tegen de Tutsi’s in Rwanda houdt de gemoederen nog altijd bezig. In academische publicaties worden ethische normen en gedragsregels eenvoudig opzij gezet als dat zo uitkomt, ongeacht de gevolgen voor de slachtoffers.

      door Jos van Oijen

Een opzienbarend artikel van academicus Luc Reydams over de mensenrechtenorganisatie African Rights (AR) staat vol met fouten en gammele stellingen. Dat stellen zeven Rwanda-kenners in Human Rights Quarterly (HRQ), het wetenschappelijke tijdschrift dat het betwiste artikel twee jaar geleden publiceerde. ‘Reydams slaagt er niet in om het meest elementaire onderzoek uit te voeren’, schrijven de critici.

Reydams ligt vooral onder vuur vanwege zijn bewering dat een veel geciteerd rapport over de genocide tegen de Tutsi’s een co-productie zou zijn geweest van AR en het Rwandees Patriottisch Front (RPF) van Paul Kagame. In een repliek kaatst Reydams de bal door te stellen dat de critici, onder wie majoor Lancaster, assistent van generaal Dallaire tijdens de genocide in 1994, zich eveneens profileren als spreekbuizen van het RPF.

   Argumentatie

Op het eerste gezicht lijkt de controverse door de venijnige toon op wat we inmiddels gewend zijn van het gepolariseerde debat over Rwanda. Toch kunnen de leerlingen van een willekeurige basisschool de fouten in het bekritiseerde artikel waarschijnlijk net zo makkelijk herkennen als de critici. Samengevat in jip-en-janneketaal zien de argumenten er namelijk als volgt uit:

A. Jantje (AR) zegt hetzelfde als Pietje (RPF). Jantje doet zijn uitspraak zes weken eerder dan Pietje. Conclusie: Jantje praat Pietje na.

B. Jantje ondervraagt gemiddeld vijf mensen per dag. Keesje haalt maar een fractie daarvan, namelijk vierenveertig interviews in negen dagen. Conclusie: Jantje zal stiekem hulp hebben gehad van Pietje.

C. Klaasje werkt voor Jantje. Hij is begonnen nadat Pietje zou hebben geholpen met de interviews van Jantje. Conclusie: Klaasje was getuige van Pietje’s hulp aan Jantje.

Deze drie voorbeelden zijn al gecorrigeerd voor andere onregelmatigheden, zoals gesjoemel met cijfers. Die details nemen we in de rest van dit artikel onder de loep. Onze eigen analyse van de informatie in Reydams’ artikel brengt meer dan tweehonderd fouten aan het licht. Zijn suggestie van politieke motieven bij de critici kan, al zou hij gelijk hebben, dit feit niet verbloemen.

Minstens zo bedenkelijk is de falende kwaliteitsbewaking bij het tijdschrift. Reydams’ repliek in de huidige editie van HRQ bevat dezelfde fouten en dubieuze logica als zijn artikel uit 2016. Klaarblijkelijk gelden die elementen niet als problematisch voor de reviewers, factcheckers en hoofdredacteur van het blad. Is hier sprake van een gigantische blinde vlek of is er meer aan de hand?

   Een ‘te dik’ rapport

Het controversiële artikel van Reydams werd augustus 2016 gepubliceerd onder de titel ‘NGO Justice: African Rights as Pseudo-Prosecutor of the Rwandan Genocide‘. Centraal staat een analyse van ‘Death, Despair and Defiance‘, een AR-rapport over de genocide tegen de Tutsi’s in Rwanda.

Dat rapport bestaat voor een groot deel uit verklaringen van overlevenden die in mei en juni 1994 door AR zijn opgetekend in ziekenhuizen en opvangkampen in Rwanda. Maar volgens Reydams zit er een luchtje aan het rapport. Met 742 pagina’s is het dikker dan normaal, maar toch werd het al op 29 september gepubliceerd, ruim drie maanden nadat het veldonderzoek was afgerond.

Reydams ziet maar één verklaring: AR moet hulp hebben gehad, en wel van het RPF. De toenmalige rebellen zouden het rapport gebruikt hebben voor propagandadoeleinden, zoals het beschuldigen van Hutu-officieren.

Een theorie verzinnen op basis van vermoedens is niet zo moeilijk. De problemen beginnen bij het vinden van objectieve informatie en het testen van de aannames. Tussen denken en weten zit immers vaak een wereld van verschil. Was het genociderapport bijvoorbeeld wel zo uitzonderlijk als Reydams meent?

Alex de Waal

„Rakiya kon zonder moeite 14-16 uur per dag interviewen”, vertelt voormalig AR-directeur Alex de Waal over zijn collega Rakiya Omaar. „Als je kijkt naar ons AR-rapport over de Nuba Bergen [in Soedan] van 1995, dan is het hele rapport van enkele honderden pagina’s, gebaseerd op honderden interviews, in vier weken geschreven. Waren we ook marionetten van de [rebellenbeweging] SPLA?”

Bronnen die Reydams’ theorie zouden kunnen onderbouwen, blijken schaars te zijn. In NGO Justice noemt hij weliswaar vier Rwandese informanten, maar bij navraag blijkt slechts een van hen, Theogene Rudasingwa, achter zijn verhaal te staan. Rudasingwa is een voormalige secretaris-generaal van het RPF die in 2004 is gevlucht en nu vanuit het buitenland oppositie voert.

Rudasingwa beweert dat hij Omaar eind april 1994 heeft gerekruteerd toen ze allebei in Nairobi waren. Hij zou haar vervolgens in contact hebben gebracht met RPF-officieren in Rwanda. Hij levert echter geen details bij dit verhaal, laat staan informatie die gecontroleerd kan worden. De invulling laat hij aan Reydams’ fantasie over.

   Verificatie

De versie van Omaar is daarentegen wel grotendeels te verifiëren. Dat kan onder andere bij genocide-overlevenden die zij indertijd heeft geïnterviewd, maar ook bij journalisten en vertegenwoordigers van andere NGO’s die haar hebben ontmoet. Degenen die wij hebben benaderd bevestigen haar kant van het verhaal.

Reydams kan echter moeilijk afstand doen van de aannames waarmee hij zijn onderzoek is begonnen. Aanvankelijk ging hij er vanuit dat Omaar haar tijd in Rwanda heeft doorgebracht in het RPF-hoofdkwartier in Mulindi, vlakbij Oeganda. In zijn correspondentie met Omaar vraagt hij haar dan ook of het klopt dat zij van mei tot juni in Mulindi is gebleven. Omaar antwoordt ontkennend.

‘Het klopt dat ik met hen [een ploeg Reuters-journalisten] van Kampala naar Mulindi ben gereden’, schrijft Omaar aan Reydams, ‘maar ik ben daar niet tot juni gebleven’. Zij informeert hem vervolgens over de regio’s die ze heeft bezocht nadat ze was doorgereisd, informatie die overeenkomt met de datums en locaties die in de voetnoten van ‘Death, Despair and Defiance‘ staan vermeld.

Maar de hoeksteen van Reydams’ theorie is juist zijn aanname, of conclusie, dat Omaar meer tijd dan noodzakelijk doorbracht in het RPF-bolwerk. Hij kan dat idee moeilijk loslaten. In NGO Justice komt hij daarom met een aangepaste versie. Omaar zou later, eind juni, naar Mulindi zijn teruggekeerd. Een bron voor deze aanname ontbreekt. Omaar ontkent het.

In jip-en-janneketaal ziet Reydams’ centrale argument er dus zo uit: Jantje ging eens op bezoek bij Pietje. Jantje bleef niet hangen bij Pietje maar ging weer snel op pad. Conclusie: Jantje ging twee keer naar Pietje en samen schreven ze een heel dik boek.

In zijn repliek in de huidige editie van HRQ herhaalt Reydams dit argument alsof het om een vastgesteld feit gaat. Als bewijs gebruikt hij Omaar’s antwoord op zijn vraag over het al dan niet blijven in Mulindi. De vraag zelf laat hij achterwege waardoor het lijkt alsof haar antwoord een spontane en dubbelzinnige uitspraak is. ‘Zij spreekt zichzelf tegen’, concludeert Reydams.

   ‘Red flags’

Het ontbreken van concrete bewijzen voor zijn aannames noopt Reydams om naar alternatieve methoden te grijpen. Zo stelt hij een lijst op van verdachte patronen, red flags zoals hij ze noemt, die aannemelijk moeten maken dat AR niet onafhankelijk was, maar een frontorganisatie voor het RPF. Een zo’n categorie red flags stelt dat AR de opvattingen van het RPF zou echoën.

In NGO Justice staan vijf ‘verdachte’ overeenkomsten tussen uitspraken van AR en het RPF. Wat er niet bij wordt verteld, is dat die uitspraken – dat de genocide was voorbereid, bijvoorbeeld – ook, en soms al veel eerder, zijn gedaan door Human Rights Watch en bekende experts. In deze categorie vinden we ook voorbeeld A., uit het begin van dit artikel.

Reydams beschrijft in NGO Justice overeenkomsten tussen kritiek van AR en het RPF op David Rawson, de toenmalige ambassadeur van de Verenigde Staten in Rwanda. Rawson kreeg kritiek omdat hij lang bleef weigeren om de term ‘genocide’ te gebruiken, ook nadat allang bekend was wat er aan de hand was.

Reydams wijst in dit verband op een artikel in The New York Times met RPF-kritiek en vergelijkt die met de kritiek in ‘Death, Despair and Defiance’, dat zes weken eerder was verschenen. Als er al een causaal verband bestond zou je dus denken dat het RPF de AR-kritiek echoot en niet andersom. In termen van logica heet zoiets een ‘ante hoc ergo propter hoc‘-fout: ervoor dus erdoor. Maar Reydams rationaliseert de fout met de aanname dat de informatie die AR gebruikte sowieso afkomstig was van het RPF.

‘Er is geen enkele reden waarom Omaar of De Waal op de hoogte zou zijn geweest van de diplomatie van Rawson, tenzij het RPF het hun zou hebben verteld’, schrijft Reydams in NGO Justice. Die reden staat echter netjes vermeld in de voetnoten van ‘Death, Despair and Defiance‘, namelijk een artikel van 10 juni 1994 dat geen RPF-kritiek maar wel kritiek van Amerikaanse deskundigen bevat. Reydams, die de voetnoten naar eigen zeggen heeft bestudeerd, kan de bronverwijzing moeilijk hebben gemist.

   Optellen en aftrekken

Rakiya Omaar

Andere red flags die Reydams zijn opgevallen: Rakiya Omaar heeft met een RPF-escorte gereisd in Rwanda; zij heeft zonder RPF-escorte gereisd in Rwanda; zij heeft teveel gereisd in Rwanda; zij heeft teveel interviews afgenomen in Rwanda; er staan teveel details in het AR-rapport, etcetera.

Reydams verwijst naar vergelijkingsmateriaal, zoals een rapport van de Britse NGO Physicians for Human Rights (PHR), om zijn red flags te illustreren. Dr. Peter Hall, de auteur van het PHR-rapport, en zijn collega Andrew Carney hebben in juli 1994 twaalf dagen onderzoek gedaan in Rwanda. De details, zoals Reydams ze in NGO Justice weergeeft, horen bij voorbeeld B.

Reydams schrijft dat Hall en Carney twintig volwassenen hebben geïnterviewd en daarnaast nog enkele korte gesprekken hebben gevoerd met kinderen in een ziekenhuis. Dat is een gemiddelde van amper twee interviews per dag. Rakiya Omaar deed gemiddeld vijf interviews per dag, merkt hij op, een enorm verschil. Omaar moet dus hulp hebben gekregen van het RPF.

Maar het PHR-rapport telt in werkelijkheid 45 interviews. Waarom Reydams dat aantal heeft gehalveerd is niet duidelijk, maar in een voetnoot suggereert hij dat Hall zijn informatie zou hebben bevestigd. Tegen ons beweert de arts iets anders.

‘Ik heb het rapport (dat ik heb geschreven) bekeken’, schrijft Hall. ‘U hebt bijna gelijk als u zegt dat er 45 interviews zijn gevoerd. Het waren er 44, want de citaten van pater Modeste Mungwarareba die ik in het rapport heb verwerkt (omdat ik ze zo toepasselijk vond) kwam ik na mijn terugkomst tegen op het internet.’

Hall en Carney hebben in Rwanda, zo blijkt uit het rapport, nog veel meer gedaan dan mensen interviewen. Drie van de twaalf dagen zijn bijvoorbeeld besteed aan een enquête onder 248 respondenten in twee ziekenhuizen, een feit dat Reydams voor het gemak verzwijgt. De artsen kwamen in de resterende negen dagen dus tot hetzelfde gemiddelde als Omaar.

Hall en Carney weerleggen ook de andere red flags van Reydams. Zij bereisden ongeveer dezelfde gebieden als Omaar, maar in een veel kortere tijd, en kwamen vrij eenvoudig aan gedetailleerde informatie. Zo kregen ze tijdens hun onderzoek de ID-kaart van een Interahamwe-leider in handen en kregen ze hulp van Jean-Baptiste Kayigamba, een lokale journalist en mensenrechtenactivist, die ze tijdens het interviewen waren tegengekomen.

Zelfs het reizen met en zonder RPF-escorte blijkt minder verdacht te zijn dan Reydams denkt. Hall en zijn collega kregen een RPF-escorte in Kigali en omgeving, maar niet in de rest van het land.

   Anonieme informant

In de loop van NGO Justice gaat Reydams door op de ingeslagen weg. Hij komt met een anonieme oud-medewerker van AR op de proppen die hem verteld zou hebben dat het RPF de genocide-overlevenden voor selecteerde en dat Omaar ze dan via een RPF-tolk zou hebben geïnterviewd. Zo bepaalde het RPF welke informatie er in het rapport terechtkwam, luidt de boodschap.

Nu wil het toeval dat ondergetekende de anonieme informant van Reydams zelf ook kent. De man deelt mee dat hij helemaal niets kan zeggen over Omaar’s werk in 1994 omdat hij toen nog niet voor AR werkte. In 1995 was dat wel het geval, maar toen identificeerde hij naar eigen zeggen de locaties van massamoorden en de overlevenden zelf. Een RPF-tolk kwam er ook niet aan te pas, vertelt hij.

‘Na het lezen van zijn artikel was ik geschokt in het besef dat hij de indruk probeerde te wekken dat het RPF de mensen identificeerde voor interviews en dat ze de verklaringen zodanig vorm gaven dat die bij hun versie van de feiten zouden passen’, laat de informant weten.

In NGO Justice citeert Reydams de informant nogmaals bij een beschuldiging van corruptie. In 1998 reserveerde de Europese Unie een subsidie van 464.000 ECU om een AR-project te financieren. Maar in de fiscale jaaropgave van AR staat maar een fractie van dat bedrag, volgens Reydams. Hij beschouwt de rest als ‘vermist’ en suggereert bij monde van de informant dat Omaar een groot deel voor privé-doeleinden zou hebben gebruikt.

Maar in die periode werkte de informant ook niet bij AR. Zijn dienstverband liep van 1995-1997. Jaren later is hij nog even teruggekeerd, in 2002-2003. Het EU-project viel daar dus precies tussenin. Navraag bij de EU leert bovendien dat het niet gebruikelijk was om subsidies in een keer over te maken. Eerst werd een voorschot gestort, waarna het restant in jaarlijkse termijnen volgt. Dat de jaaropgave uit 1998 een lager bedrag vermeldt, is dus allesbehalve verdacht.

Reydams vermeldt nog een ‘accountantsonderzoek’ van een week in Kigali in 2000, maar volgens het verslag van dat bezoek is het kantoor van AR niet bezocht, noch is er tevergeefs gezocht naar bewijzen van het gesubsidieerde project, zoals Reydams in NGO Justice schrijft. Het ging om een evaluatie van projecten van verschillende organisaties. Er is niets bekend over een eventueel corruptie-onderzoek.

Het lag voor de hand om Omaar om commentaar te vragen over de subsidiekwestie, maar noch Reydams, noch de redactie van HRQ hebben dat gedaan.

   Ethische normen

Zoals we in het begin van dit artikel al opmerkten staan er een paar honderd fouten in NGO Justice, 231 om precies te zijn. In zijn repliek op de critici komt daar nog een aantal bij. Het is onmogelijk om in dit bestek de hele lijst af te werken, maar een speciale vermelding verdient de bijdrage aan Reydams’ artikel door een Amerikaanse geleerde van naam en faam.

„Rwandese vrienden vertelden me dat het RPF in principe kant en klare interviews aan haar overhandigde”, zegt Timothy Longman in NGO Justice. Hij vult dit gerucht aan met de beschuldiging dat AR systematisch critici van het RPF, zoals de journalist André Sibomana, zou hebben aangevallen.

Maar Longman kan desgevraagd geen bron noemen voor het gerucht, dat volgens onze informatie kort na het verschijnen van Death, Despair and Defiance is verspreid door Hutu-Power propagandisten zoals Hassan Ngeze. Longman reageert bovendien bijzonder gepikeerd op de mededeling dat André Sibomana in geen enkele publicatie van AR voorkomt.

Met andere (oud-)hoogleraren die Reydams noemt, verloopt het contact al niet veel beter. Bij een van hen blijkt de animositeit jegens AR te herleiden tot een paar jaar na de genocide, toen de elektronische nieuwsbrief van AR opeens niet meer arriveerde. „Vanwege kritiek op het RPF”, legt de professor uit. Of dat echt de reden was, heeft zij niet meer nagevraagd.

Alex de Waal, die de nieuwsbrief indertijd verzorgde, is zich van geen kwaad bewust. „We werkten toen wel met een verouderd softwarepakket dat regelmatig vastliep”, vertelt hij. „Het is dus best mogelijk dat er wel eens wat misging.” Klachten kan hij zich niet herinneren.

Ook bij sommige andere invloedrijke academici, zoals Filip Reijntjens, roepen Omaar en De Waal wrevel op die zich vertaalt in een onvoorwaardelijke steun voor de publicaties van Reydams. Ethische normen en gedragsregels zijn ondergeschikt aan de karaktermoord die daarin het hoofdmenu vormt. De collateral damage van zo’n actie is geen reden tot zorg voor deze wetenschappers. Voor de slachtoffers is die instelling moeilijk te begrijpen.

„Voormalige medewerkers van African Rights waren bereid om bij te dragen aan het kritisch denken over de organisatie en de lessen die we zouden kunnen leren van alle ervaringen”, vertelt Rachel Ibreck, zelf een oud-medewerker. Maar volgens Ibreck toonde Reydams geen interesse voor die aspecten.

„Ik vind het ook onaanvaardbaar dat hij in zijn poging om Death, Despair and Defiance en daaropvolgende publicaties in diskrediet te brengen, geen enkele aandacht heeft besteed aan de duizenden overlevenden die de moed hadden om hun ervaringen te vertellen”, vervolgt Ibreck. „Reydams zou zich moeten verontschuldigen voor alle mogelijke schade veroorzaakt door zijn onverantwoorde aanpak.”

Door ravage

Abonneer
Laat het weten als er

*

9 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties
Ing A. de Vos
6 jaren geleden

Goed stuk; van Oijen pluist alle archieven gedetailleerd en onbevooroordeeld uit, waarbij haarfijn de menselijk aard boven komt drijven die ellende vanuit het verleden voor eigen gewin aan probeert te wenden.

fakenews
6 jaren geleden

Valt natuurlijk gemakkelijk te raden wie de goede man Ing A. de Vos is gezien dexe man nergens op het web te vinden is.

Jos van Oijen
6 jaren geleden
Antwoord aan  fakenews

Wie zegt dat De Vos een man is? Nogal sexistisch die opmerking.

Flip
6 jaren geleden
Antwoord aan  Jos van Oijen

Ing A. de Vos is Jos van Oijen, een man dus.

Jos van Oijen
6 jaren geleden

A. de Vos is een vrouw, sukkel. Heb je niets beters te doen?

moderator
6 jaren geleden

Mensen, gelieve in het gastenboek op de inhoud van het artikel in te gaan. Anonieme opmerkingen aangaande de identiteit van reageerder A. de Vos, wel degelijk iemand anders dan de auteur van het artikel, zijn hinderlijk, kinderlijk en misplaatst.

Luc Reydams
6 jaren geleden

Alweer dank voor de publiciteit Jos!

Jos van Oijen
6 jaren geleden
Antwoord aan  Luc Reydams

Fijn dat je nog even wereldkundig maakt wat je prioriteit is, Luc.