De Cubaanse cinema was in de jaren ’60 toonaangevend in Latijns-Amerika. Na het vallen van De Muur droogde de financiële steun van de Sovjet-Unie op. Geld moet nu elders gevonden worden en er is nog steeds sprake van strenge censuur. Moeilijke omstandigheden voor cineasten. Bovendien leiden filmopleidingen steeds nieuw talent op. Filmfestival World Cinema Amsterdam heeft de afgelopen drie jaar met hun programma Cuba Go! dergelijk talent een podium gegeven.
Dit jaar zijn er nog meer korte en lange films uit Cuba in Cuba Go! te zien. Últimos días en La Habana (2016) van regisseur Fernando Pérez is geen film van een jong talent, de man is in 1944 geboren. Hij maakt groots werk, vanaf de eerste beelden is dat duidelijk. De schoonheid van de imposante edoch glorieus in verval verkerende gebouwen in Havana werd nooit fraaier in beeld gebracht.
Het gebouw in het centrum van de havenstad, waar een belangrijk deel van het verhaal zich afspeelt, is een vervallen puinhoop. De homoseksuele Aids-patiënt Diego (Jorge Martinez) slijt hier zijn laatste dagen. Hij wordt verpleegd door zijn oude schoolvriend Miguel (Patricio Wood) die werkzaam is als bordenwasser. Ondanks zijn slopende ziekte is Diego extrovert. Miguel daarentegen is introvert, vreugdeloos en droomt van immigratie naar de Verenigde Staten.
De interactie tussen Diego en Miguel is fascinerend om te zien. Maar wat voor de meeslepende ervaring zorgt, is de wijze waarop het leven in Havana in beeld is gebracht. De stad bruist, mensen leven letterlijk op elkaar, privacy is een luxe. De arme sloebers moeten accepteren dat ze nog steeds in een lange rij moeten staan voor het verkrijgen van water. We vangen flarden van gesprekken op, Havana heeft duizenden fascinerende verhalen in petto.
De droom om naar de VS te emigreren is een thema in de meeste Cubaanse speelfilms, ook hier. In het raadselachtige eindbeeld van de film krijgen we te zien of Miguel’s droom in vervulling gaat. Últimos días en La Habana is onsentimenteel, zelfs de stervende Diego blijft laconiek, flirterig en heeft geen medelijden met zichzelf. De menselijke warmte die de film uitstraalt, is overweldigend.
Met AdoleCe (2018) maakte de Cubaanse regisseur Daiyan Noa een portret van zijn stiefdochter Cecilia, wiens moeder de film produceerde. De documentaire beslaat acht jaar uit haar nog prille leven. Er zijn onder meer beelden te zien die het meisje zelf filmde met een kleine videocamera. In essentie handelt de film over het opgroeien en naar school gaan, van de lagere school tot aan het toelatingsexamen voor de universiteit. Het gaat hier over keuzes maken, een universeel en invoelbaar thema.
Zodra Cecilia hoort dat ze haar favoriete studie niet kan gaan volgen, vloeien de tranen, een van de vele aangrijpende momenten in de film. Ze vraagt aan moeder waarom ze op de wereld werd gezet, terwijl het er zo’n puinhoop is. Als 17-jarige is ze al een jonge sterke vrouw. Met Cecilia, haar moeder en grootmoeder is de docu tevens een portret van drie sterke vrouwen. Het is een liefdevolle boeiende film over een gewoon Cubaans meisje met al haar dromen en onzekerheden.
Marcel Beltrán is regisseur van La música de las esferas (2017), een gevoelige documentaire over zijn ouders Regina en Mauricio. Het koppel ontmoette elkaar in de jaren ’80. Hun huwelijk hield 35 jaar stand totdat Mauricio in 2016 overleed. Ze waren beide beeldend kunstenaar; hun werk geeft de film diepte en sprankeling. De opnamen van de documentaire duurden slechts drie weken. Beltrán bezocht met zijn ouders de betekeningsvolle plaatsen waar ze leefden.
De reis biedt daarmede een interessante blik op 35 jaar politieke en sociale ontwikkelingen in Cuba. Wegens de censuur wordt maatschappijkritiek bedekt getoond. Er zitten wel degelijk schokkende observaties in verwerkt. Vooral het feit dat de vader van Regina zijn schoonzoon nooit wou ontmoeten, is precair. Mauricio was namelijk gekleurd. Racisme is trouwens een fenomeen in geheel Latijns-Amerika. Gezegd moet worden dat het Cubaanse regime altijd fel tegen discriminatie was.
Ulrik van Tongeren