In haar boek Witte schuld keert Elma Drayer zich tegen identiteitsactivisten. Onder meer het weren van onwelgevallige sprekers en de witte en mannelijke dominantie in de media en maatschappelijke organisaties komen aan bod.
door Hans Beerends
Het onlangs verschenen boek Witte schuld van journalist en columnist Elma Drayer kan gezien worden als een antwoord op het in 2016 uitgekomen boek Witte onschuld van emeritus hoogleraar culturele antropologie Gloria Wekker die zich keert tegen de aanname dat Nederland een zeer tolerant volkje zou zijn. Achter deze zo vurig beleden tolerantie schuilt volgens haar een subtiele vorm van racisme.
Wekker’s boek sloot aan bij de in Nederland na de eeuwwisseling opkomende, en uit de VS overgewaaide, zogeheten identiteitspolitiek. Deze politiek keert zich expliciet tegen de onderdrukking en miskenning van de eigen identiteit van met name zwarte mensen en mensen met een lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en intersekse (lhbti) geaardheid.
Zwart
Met de term ‘zwart’ wordt gedoeld op alle niet-witte mensen. Maar terwijl racisme en seksisme door de klassieke brede linkse beweging altijd gezien werd als één van de vormen van de patriarchale kapitalistische onderdrukking waartegen je je gezamenlijk moest verzetten, wordt hier door de aanhangers van identiteitspolitiek afstand van genomen.
Niet het perspectief van een internationale sociaal rechtvaardige maatschappij waarin plaats is voor allen staat voor hen centraal. De prioriteit bij identiteitsdenkers ligt in eerste instantie bij het opkomen voor de identiteit van de eigen groep.
Vooral de polarisatie rond het zwart-wit thema leidt tot tegenstellingen en controverses in de publieke opinie en in de media. Aanhangers van de identiteitspolitiek keren zich tegen de huns inziens dominantie van de heersende witte cultuur, vinden dat witte Nederlanders zich moeten realiseren hoe bevoorrecht zij zijn, mede door 400 jaar kolonialisme (white privilege).
Zij ervaren tegelijkertijd ondersteuning van hun strijd door witte Nederlanders als witte bevoogding (helper whitey) en zelfs het schrijven door witte romanciers of journalisten over de maatschappelijke positie van onderdrukte zwarte gemeenschappen wordt betitelt als misplaatste ‘culturele toe-eigening’.
Recht tegenover de eisen van deze zelfverzekerde zwarte politieke identiteitsgroepen staan de in aantal en kracht groeiende populistische en extreem-rechtse organisaties en partijen. Aanhangers van deze rechtse partijen en regeringen worden steeds agressiever. Veel populistische kiezers, vaak voormalige PvdA- en CPN-stemmers, voelen zich in de steek gelaten door sociaaldemocratische partijen en kiezen uit wanhoop voor partijen die zeggen op te komen voor de belangen en de identiteit van de witte man (en vrouw).
Voor iedereen van welk geslacht of ras dan ook die denkt in termen van gelijkheid, menselijke waardigheid en het respecteren van mensenrechten is dit een zeer verontrustende ontwikkeling. Volgens de Amerikaanse activiste Naomi Klein is de verkiezing van Trump het resultaat van deze polarisatie.
Linkse kritiek
Mede vanwege deze toenemende polarisatie ontstaat er ook kritiek van links georiënteerde journalisten en publicisten op de identiteitspolitiek. Lange tijd aarzelden deze critici omdat zij het deels inhoudelijk met de eisen van de identiteitspolitiek eens zijn, omdat zij zich verre willen houden van de hetzerige slogans van populisten en tenslotte omdat zij bevreesd zijn dat hun kritiek ertoe kan leiden dat zij beschuldigd worden van arrogante witte zo niet racistische gevoelens.
Een van de linkse critici die zich, zo schrijft zij in haar inleiding, al aarzelend keerde tegen de haar inziens eenzijdige, agressieve en ongenuanceerde betogen van de aanhangers van identiteitspolitiek, is schrijver/journalist en, naar eigen zeggen, links georiënteerde Elma Drayer. Zij is redacteur bij Vrij Nederland en columnist achtereenvolgens bij Trouw en de Volkskrant.
In haar boek Witte schuld, dat mede gebaseerd is op haar columns, behandelt zij het weren van onwelgevallige sprekers, de taalzuivering, de witte en mannelijke dominantie in de media en maatschappelijke organisaties en tenslotte de culturele toe-eigening van zwarte cultuur door witte schrijvers, componisten en kunstenaars. Van al deze aspecten geeft zij enkele voorbeelden.
Drayer verzet zich tegen het weren van onwelgevallige sprekers, zeker nu dat zover gaat dat sprekers geweerd worden die mogelijkerwijze een mening verkondigen die door een minderheid als kwetsend zou kunnen worden ervaren. Als voorbeeld noemt zij een uitspraak van de bestuursvoorzitter van de Gerrit Rietveld Academie in 2005 die stelde dat vrije meningsuiting een groot goed is, maar dat een beschermde omgeving voor alle studenten voor haar belangrijker is.
Taal geeft iets aan van bestaande machtsverhoudingen, daar is Drayer het mee eens, maar of een aantal van de geëiste nieuwe woorden die machtsverhouding veranderen, daar zet zij grote vraagtekens bij. Zo geeft het woord ‘tot slaaf gemaakt’ duidelijk aan dat slaaf niet iets is waar iemand vrijwillig voor kiest, maar is er dan iemand (wit of zwart) die dat al niet wist? Het woord minderheid moest veranderd worden omdat het een negatieve bijklank had, maar heeft het alternatief ‘gemarginaliseerde mensen’ niet minstens eenzelfde zo niet een grotere negatieve bijklank?
Hoewel de tentoonstelling ‘Goede Hoop – Zuid Afrika en Nederland vanaf 1600’ in het Rijksmuseum in 2017 zich duidelijk keerde tegen de apartheidspolitiek en tegen de voormalige koloniale mentaliteit, schreven zestig activisten dat de expositie de geschiedenis presenteerde ‘volgens een diepgewortelde koloniale logica’.
Dat de redacties en de werkzame journalisten in alle media voor het overgrote deel bestaan uit ‘witte’ mensen kan volgens Drayer niemand ontkennen, maar dat wil volgens haar nog niet zeggen dat een witte journalist niet in staat is onbevooroordeeld te schrijven over zwarte problemen.
Tenslotte somt Drayer een reeks voorbeelden op van witte romanciers en journalisten die gekapitteld werden omdat zij zich als ‘witte’ schuldig hadden gemaakt aan ‘culturele toe-eigening’ door te schrijven over onderdrukking, racisme en discriminatie. Als tegenstanders van culturele toe-eigening hun zin zouden krijgen, schrijft Drayer, zou je alleen maar mogen schrijven over zaken als uitbuiting, genocide, genitale verminking, verkrachting of slavernij als je zelf slachtoffer bent.
Komt goed
In haar slotbeschouwing haalt Drayer ook nog de publicist Herman Vuijsje aan die in zijn pamflet Zwartkijkers de felheid waarmee de identiteitsactivisten het zwart-wit thema behandelen ziet als een fase in een emancipatiestrijd van een minderheidsgroep die haar achterstand moet inlopen. Op den duur komt het vanzelf goed, eindigt Vuijsje zijn betoog. Drayer ziet het somberder in. Met grote ongerustheid ziet zij hoe het gedachtegoed van de identiteitsdenkers doordringt in media, universiteiten en maatschappelijke organisaties en daar destructief uitwerkt op de vrijheid van denken.
Persoonlijk zie ik meer in de opvatting van Vuijsje. Terugkijkend naar de geschiedenis van sociale bewegingen sinds de jaren ’60/’70 zie je inderdaad dat elke beweging begint met een radicale provocerende opstelling waardoor vanzelfsprekendheden worden ondermijnt, nieuwe eisen op de agenda komen en deels stap voor stap gemeengoed worden. Naarmate het ‘nieuwe’ denken breder gedragen wordt, nemen gematigde actiegroepen het over. De oorspronkelijke groep gaat daar dan in op en het nieuwe denken wordt onderdeel van een bredere consensus. Dat het overigens wel goed komt, kan echter wel een tijdje duren.
Ik deel het optimisme van Vuijsje ook omdat Drayer haar pessimisme vooral onderbouwt door het aanhalen van een reeks uitspraken die getuigen van een eenzijdige en ongenuanceerde aanpak. Onduidelijk wordt echter of er wellicht ook gematigde uitspraken zijn die zij niet heeft opgenomen in haar boek.
Bovendien zijn een aantal door Drayer veroordeelde handelwijzen niet nieuw. Ook in de tijd van de Vietnam-beweging werden Amerikaanse wetenschappers die de interventie verdedigden door kritische studenten en actiegroepen geweerd. Ook de vrouwenbeweging gaf in die jaren een boekje uit waarin een reeks woorden die als te ‘mannelijk’ werden ervaren van een alternatief werden voorzien. Timmerman moest timmermens worden en de woorden directrice en secretaresse moesten plaats maken voor het neutrale directeur en secretaris. Het woord actrice mocht overigens vreemd genoeg blijven.
Witte bemoeizucht
Ik ben het wel volledig met Drayer eens als het gaat over de kritiek op witte schrijvers en journalisten die publiceren over problemen waar de zwarte gemeenschappen hier of in Afrika onder lijden. Helemaal absurd is het dat identiteitsactivisten witte mensen en witte organisaties van bemoeizucht beschuldigen als ze de strijd van zwarte mensen via actie, demonstratie en lobby ondersteunen. De tientallen actiegroepen ter ondersteuning van de strijd van bevrijdingsbeweging in Latijns-Amerika en de brede anti-apartheidbeweging in Nederland in de jaren ’70 en ’80 ontstonden nota bene op dringend verzoek van de niet-witte bevrijdingsbewegingen aldaar.
Dat er in Afrika geen sprake is van kritiek als een witte journalist op positieve wijze schrijft over dit continent, wordt nog eens bevestigd door de onderscheiding die Marc Broere, hoofdredacteur van het ontwikkelingsblad Vice Versa, onlangs ontving.
In het rapport bij deze prijs – The Voice Achievers Award – een reeds jaren bestaand initiatief van het in heel Afrika gelezen Engelstalige magazine The Voice, wordt deze journalist geprezen vanwege zijn boeken en artikelen ‘waarin hij niet alleen de soms uitzichtloze problemen in de diverse landen beschrijft maar ook de veerkracht en energie van de bevolking’. Niet één journalist of oppositionele actiegroep in heel Afrika komt met een beschuldiging van witte bemoeizucht of culturele toe-eigening.
Laten we, zo zou ik willen eindigen, toch een einde maken aan de verscheurdheid van de linkse beweging rond dit thema. De scheiding tussen de groepen die vooral actie voeren ten gunste van de identiteit van de eigen groep en de brede klassieke linkse beweging die vooral sociaal-economische eisen centraal stelt, is rampzalig.
Het gebrek aan eenheid geeft alle ruimte aan populistische en extreem-rechtse organisaties, politieke partijen en regeringen (zie VS, Oostenrijk, Italië, Polen, Hongarije, Roemenië, Turkije, Brazilië). Mede gezien deze destructieve ontwikkeling moet het toch niet zo moeilijk zijn om gezamenlijk op te komen tegen seksisme, racisme, ecologische vernietiging en sociaal-economische uitbuiting.
[…] hier NRC (opinie), 6 september 2019; voor een bespreking zie Tzum, 30 augustus 2019; Ravage Webzine, 27 augustus 2019, de website DVLA, 10 september 2019; voor een interview met Drayer, zie de […]