de poes ligt opgekruld te soezen op een van de vensterbanken
hij hoort stemmen, geroezemoes van binnen, door het raam
hoort muziek, cello gecombineerd met tedere pianoklanken
een meisje met sproeten ziet nieuwsgierig achter de vitrage vandaan
het kind roffelt speels tegen het venster aan
de poes opent zich de ogen, kijkt even op
ziet vingertoppen door het vettige glas op en neer gaan
vleit gapend zijn kop weer tussen zijn poten, gelijk een zwarte veterdrop
loom knorrend geniet hij van aangenaam warm weer
de dag is bijna ten einde, de zon zal zo achter de horizon verdwijnen
op zijn poezensnuit strijkt een verdwaalde veer neer
van een duif die opvliegt tussen de overhangende waslijnen
hij staat op, rekt zich uit en strekt zijn voorpoten ver naar voren
springt behendig op straat, laat zich vannacht niet meer zien of horen