daar lag ik, hulpeloos bevend, overgeleverd aan het onontkoombare
niet die ander, gelijk mijn evenbeeld, hij, die zorgeloos, zeg onbezonnen, in het niets staarde
herinneringen van groen en bloei welde naar de oppervlakte
takken schudde, viel op de grond toen mijn levenssteeltje brak, en ik even naar adem snakte

vlugge vingers raapten mij, werd gedragen op zachte vrouwenhanden
waarvan de lange rokken opgetrokken dienden als wiegende manden
lieve mooie stemmen overstemde gegiechel, de zon scheen op blozende wangen
veilig zat ik onder een rondborstige schone, tegen de stof op haar warme buik gevangen

de realiteit drong zich langzaam doch onverbiddelijk aan mij op
onder mij geen vertrouwde naar weidebloemen geurende rok
maar een genadeloos koud, kleurloos geglazuurd bord
de mens mijn schepper, kliefde mij in tweeën, mijn leventje was rijk en vol, echter jammerlijk te kort

 

 

 

tekst Marina Verte | foto Leo van Rozelaar

Door ravage