Voor, tijdens en na de genocide tegen de Tutsi’s in Rwanda was genocide-ontkenning collectief en goed georganiseerd. Om de voorbereidingen te verdoezelen was het ontkennen al vóór 1994 begonnen.
Elementaire vormen van collectieve ontkenning
door Helen Hintjens en Jos van Oijen
Als individuen of groepen misdaden begaan waarvoor ze geen verantwoordelijkheid willen nemen, is het ontkennen van de feiten een gangbare oplossing. Hoe groter de misdaad, hoe uitgebreider en beter georganiseerd de ontkenning.
Genocide-ontkenning belemmert een zinvolle verzoening en herstel in Rwanda. Zelfs 26 jaar na de volkerenmoord worden nog steeds vooraanstaande verdachten opgespoord en berecht, maar slechts weinigen zullen ten volle toegeven wat er in 1994 is gebeurd.
Het vakgebied genocidestudies ontstond in de vorige eeuw nadat verscheidene goed gedocumenteerde volkerenmoorden hadden plaatsgevonden die door staten waren georganiseerd in naam van rassenzuivering of imperialisme. De organisatie Genocide Watch noemt genocide-ontkenning een van de tien stadia van een volkerenmoord en de laatste jaren wordt er ook in de context van Rwanda meer over dit onderwerp gepubliceerd.
Volgens Human Rights Watch zijn op bevel van de staat in 1994, in honderd dagen tijd, tussen de 500.000 en een miljoen mensen vermoord in Rwanda. De grootschalige burgerparticipatie, gedwongen of vrijwillig, en het in de steek laten van bedreigde burgers door zwakke VN-troepen en onwillige westerse regeringen toonden de duistere kant van democratie.
Letterlijke ontkenning (1994-1998)
De genocide van april-juli 1994 in Rwanda was gericht tegen de Tutsi-minderheid en gematigde Hutu’s. Om de voorbereidingen te verdoezelen was het ontkennen al vóór 1994 begonnen. Na de genocide ging dat door.
Het is belangrijk om vertrouwd te raken met alle vormen van genocide-ontkenning om te voorkomen dat staten hun geweld tegen minderheden blijven rechtvaardigen. De drie vormen van collectieve genocide-ontkenning zijn: letterlijke – (1994-1998), interpretatieve – (1998-2003) en implicatoire ontkenning (2003-heden). Deze ontkenningsvormen overlappen, maar in elke periode is één vorm meer uitgesproken aanwezig dan de andere.
Bij letterlijke ontkenning beweert men dat er geen genocide heeft plaatsgevonden. Het gaat dan om het stelselmatig ontkennen van de feiten en het verzwijgen van de genocidale plannen en moorden. Zowel binnen als buiten Rwanda was letterlijke ontkenning gemeengoed onder de leiders en aanhangers van het toenmalige regime.
Landen die vertegenwoordigd waren in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN), die de verantwoordelijkheid droegen om op te treden tegen genocide, vermeden het woord simpelweg om te voorkomen dat ze er bij betrokken zouden raken.
In Europa begon letterlijke ontkenning al voordat de genocide was afgelopen, vooral door organisaties die vóór 1994 nauwe banden onderhielden met de genocideplegers, zoals de Franse regering en de Witte Paters, katholieke missionarissen uit België.
Na afloop van de volkerenmoord werd letterlijke genocide-ontkenning een verdedigingsstrategie van verdachten die waren aangeklaagd door het Internationale Strafhof voor Rwanda (ICTR). Strafpleiters zoals Christopher Black en Peter Erlinder geloofden de ontkenningsretoriek van hun cliënten en werden activisten met de boodschap dat de veroordeelde daders eigenlijk politieke gevangenen waren, slachtoffers van een internationale samenzwering onder leiding van de VS en het VK.
Wetenschappers en journalisten met weinig voorkennis over Rwanda en de genocide lieten zich door deze advocaten beïnvloeden. Een goed voorbeeld is het geval van Edward S. Herman en David Peterson, die in verschillende boeken en artikelen betoogden dat de algemeen geaccepteerde geschiedenis van de genocide gebaseerd was op een ‘ingewikkeld vlechtwerk van leugens.’ Zij bagatelliseerden de organisatorische kwaliteiten van de Rwandese overheid en ontkenden dat het Hutu Power-regime capabel genoeg was om genocide te plannen en te managen.
Interpretatieve ontkenning (1998-2003)
Tegen het eind van de jaren ’90, toen de feiten voldoende waren vastgesteld, werd letterlijke ontkenning een stuk lastiger om vol te houden. Getuigenverklaringen van overlevenden en studies van Human Rights Watch en andere NGO’s maakten letterlijke ontkenning nagenoeg onmogelijk. Als gevolg hiervan werd interpretatieve ontkenning populair. Deze vorm van ontkenning probeert de genocide te relativeren door hem op een hoop te gooien met andere misdaden die rond dezelfde tijd of later zijn gepleegd, maar niet als genocide zijn geclassificeerd.
Bij interpretatieve ontkenning wordt wel erkend dat er een ‘drama’ heeft plaatsgevonden, maar dat dit niet als genocide moet worden geïnterpreteerd. Feiten worden zodanig verdraaid dat kan worden ontkend dat de moorden een genocidaal karakter hadden. Interpretatieve ontkenning is begonnen met het overnemen door de internationale media van verhalen over een tweezijdige stammenoorlog. De moorden werden gerechtvaardigd als zelfverdediging, onderdeel van een burgeroorlog of als het recht op zelfbeschikking van de etnische meerderheid. Zo werd de genocide gereduceerd tot een algemene slachtpartij, een chaotisch bloedbad.
Een populaire uiting van interpretatieve ontkenning was dat de Tutsi-minderheid min of meer zelfmoord zou hebben gepleegd door een oorlog tegen de Hutu-meerderheid te beginnen met als vergelding te worden uitgeroeid. Hutu-soldaten en burgermilities zouden geen andere keus hebben gehad dan zichzelf te verdedigen tegen een Tutsi-rebellenleger (het RPF) dat het land was binnengevallen. Zo werd een doelbewuste vernietigingscampagne tegen een miljoen ongewapende burgers gerationaliseerd door de getroffenen af te schilderen als slachtoffers van een oorlog die zij zelf zouden hebben veroorzaakt.
Door de selectieve slachting voor te stellen als zelfverdediging, burgeroorlog en zelfbeschikking van de etnische meerderheid, herinterpreteert men de feiten van de genocide voor het gemak als iets anders. Interpretatieve ontkenning suggereert dat anderen verantwoordelijk waren voor de moorden, niet de Hutu Power-organisatoren, niet de Rwandese staat. De slachtoffers hadden er zelf om gevraagd. Die redenering lijkt misschien absurd maar stelt de daders en hun bondgenoten in staat om een positief zelfbeeld te blijven koesteren.
Een specifieke vorm van collectieve ontkenning is de ‘dubbele genocide’-theorie, die interpretatieve en implicatoire genocide-ontkenning overbrugt en wordt in de volgende sectie besproken.
Implicatoire ontkenning (vóór 1994, na 2003)
Bij implicatoire genocide-ontkenning erkent men wel dat er genocide heeft plaatsgevonden, maar gebruikt men expliciete tegenbeschuldigingen om de schuld af te schuiven op de ‘andere kant’. Voorafgaand aan de Rwandese genocide gebruikte men voor dat doel een complottheorie, die na de genocide nieuw leven is ingeblazen. Sindsdien is er steeds verder op voortgeborduurd.
In de vroege jaren ’90 beweerden de Hutu Power-media dat de Tutsi’s van plan waren om de Hutu-meerderheid uit te roeien. Die propaganda was bedoeld om angst te zaaien en de oprichting van zogenaamde zelfverdedigingsmilities – in feite doodseskaders – te rechtvaardigen, zoals de beruchte Interahamwe die in 1994 zijn ingezet om Tutsi’s te vermoorden in hun huizen, bij barricades op straat en zelfs in scholen, ziekenhuizen, kerken en moskeeën.
De ‘dubbele genocide’-theorie stelt dat de Hutu-meerderheid zelf ook het slachtoffer was van een genocide, ditmaal gepleegd door het Rwandan Patriotic Front (RPF). Deze theorie werd gebruikt om een moreel equivalent te suggereren waarbij alle partijen in gelijke mate schuldig zouden zijn aan gruwelijke oorlogsmisdaden.
Meer recent is dat idee doorontwikkeld door te beweren dat het RPF – niet de Hutu Power-elite – ook achter de genocide tegen de Tutsi’s zat. Volgens journaliste Judi Rever werd de genocide tegen de Tutsi’s heimelijk gepland, veroorzaakt en aangejaagd door het RPF. Het RPF zou dit hebben gedaan om internationale steun en sympathie te genereren voor het veroveren van de macht in Rwanda. Tegelijk zou het RPF een Hutu-genocide hebben gepland en uitgevoerd.
Implicatoire ontkenning is een beetje als nepnieuws dat suggereert dat niets is wat het lijkt. Bewijs wordt uit zijn context gehaald of verzonnen om een geheime samenzwering te ‘onthullen’. Als het gaat om letterlijke genocide-ontkenning is dat relatief eenvoudig aan te tonen.
Bij interpretatieve en implicatoire genocide-ontkenning is dat lastiger, omdat het niet meer gaat om het ontkennen van feiten, maar om het herinterpreteren van wat er ‘achter’ de feiten ligt; wat ze betekenen. Het suggereert dat er verborgen waarheden schuilgaan achter de feiten, en vaak, zoals bij nepnieuws, op basis van geruchten en ongefundeerd bewijs. Meer dan 26 jaar na de Rwandese genocide gaat de georganiseerde ontkenning nog steeds door.
Een obstakel voor vrede en wederzijds begrip
Kunnen wetgeving en strafbaarstelling de georganiseerde, collectieve ontkenning van genocides in Rwanda en elders voorkomen? Sommigen denken van wel.
Het probleem is echter dat gerechtvaardigde kritiek op de huidige Rwandese regering soms ook als genocide-ontkenning kan worden aangeklaagd. Niet-erkende RPF-misdaden hebben bovendien gezorgd dat weinig soldaten zijn berecht voor het doden van Hutu’s gedurende de oorlog tegen het voormalige regime en in de jaren daarna in het naburige Congo (DRC).
Zo kan genocide-ontkenning vermengd raken met oprechte kritiek op de huidige Rwandese regering. De regering van Paul Kagame is beschuldigd van mensenrechtenschendingen zoals massamoorden op Hutu-vluchtelingen in Congo, onder meer door de VN.
Tutsi-overlevenden van de genocide die voorheen dicht bij het regime stonden, waaronder de beroemde muzikant Kizito Mihigo, zijn vermoord, verdwenen of stierven onder mysterieuze omstandigheden. Het gebrek aan officiële erkenning van het grootschalige leed onder Hutu-burgers die in 1994 naar Congo (toen Zaïre) zijn gevlucht, mede door toedoen van RPF-troepen, blijft een obstakel voor wederzijds begrip in Rwanda. Duurzame verzoening is gebaat bij volledige geschiedschrijving, maar genocide-ontkenning kan daar natuurlijk geen deel van uitmaken.
Deze achtergrond helpt het politiseren van debatten over genocide-ontkenning. Toch moeten consistente en oprechte inspanningen om genocide-ontkenning te bestrijden worden voortgezet en mogen die niet verward worden met onvoorwaardelijke steun aan de huidige regering.
Men kan bijvoorbeeld ook resoluut tegen holocaust-ontkenning zijn zonder de huidige regering van Israël te steunen. Een principiële en respectvolle nagedachtenis aan de slachtoffers en het erkennen van hun lijden is het recht van alle overlevenden van de genocide en het enig houdbare startpunt voor vrede en herstel. Maar door eigen misdaden uit het verleden en het heden te ontkennen geeft de Rwandese regering indirect voeding aan complotdenkers om hun ontkenningsretoriek en dubbele genocidetheorieën te kunnen voortzetten.