Rosa Kindt | Flickr PvdA

Nu het neoliberalisme en het marktdenken over zijn hoogtepunt heen is, vraagt met name de PvdA zich af wat er fout gegaan is en hoe zij zich hebben laten meeslepen bij het afbreken van de verzorgingsstaat.

Deze vragen en de antwoorden daarop worden uitvoerig beschreven door Duco Hellema en Margriet van Lith in hun boek Dat hadden we nooit moeten doen. Alle personen die een rol hebben gespeeld bij deze afbraak worden geciteerd en politieke processen belicht. Al lezende krijg je een duidelijk inzicht en het is allemaal even treurig.

Joop den Uyl was de laatste oerdegelijke sociaaldemocraat en zijn kabinet 1974- 1977 verwoordde zijn beleidskeuze als het streven naar ‘een internationale rechtvaardige verdeling van inkomen, macht en kennis’. Het was een succesvol kabinet en bewaakte en breidde zo nodig verzorgingswetten uit. Bij de verkiezingen van 1978 kwam zij op 53 zetels, een winst van 10.

   Nieuw Flinks

Daarna begon de ellende. Een tweede kabinet Den Uyl was logisch geweest maar het CDA (in wording) had er geen zin meer in. Zij, en met name Dries van Agt, hadden zich vier jaar geërgerd aan de gedreven maar ook drammerige Den Uyl. Desondanks lukte het Den Uyl na eindeloos onderhandelen om tot een compromis te komen.

Helaas vond dit compromis geen genade in de ogen van de partijraad van de PvdA. In deze raad zaten veel leden van Nieuw Links – de radicale vleugel van de partij. Deze opkomende jonge elite voelde zich machtig maar in feite overspeelde zij hun hand. Er kwam geen tweede kabinet Den Uyl maar een reeks centrumrechtse kabinetten.

De nieuwe elite liet Den Uyl weten dat hij niet meer paste in de moderne tijd. Toen de partij eind jaren ’80 eindelijk weer een rol mocht spelen in een kabinet, zette zij zich in op bezuinigingen, privatisering en liberalisering van nutsbedrijven. In december 1995 verklaarde Wim Kok in zijn Den Uyl-lezing afstand te nemen van de sociaaldemocratie en dat hij het afschudden van de ideologische veren ervoer als een bevrijding.

Nou was dat afschudden van die veren in zekere zin de afronding van een afscheidsproces wat al na de mislukking van het tweede kabinet Den Uyl was begonnen. De radicale vernieuwing waar Nieuw Links voorstond, veranderde in de jaren ’80 in een ‘vernieuwing’, een ombuiging zoals zij dat zelf noemde, maar in feite een versobering van de verzorgingsstaat.

Veel Nieuw Linksers noemden zich nu realo’s. Hun radicaliteit kwam nog wel naar voren in hun solidariteit met de uit de jaren ’70 stammende ‘nieuwe sociale bewegingen’ (vrouwen, milieu, vredes- en derde wereldbeweging) maar veel minder in betrokkenheid met de traditionele arbeiders achterban. Hun versoberingsbeleid werd door het cabaretduo Van Kooten en De Bie spottend Nieuw Flinks genoemd. Het is bijna gênant te lezen hoe zowel het oude als het jonge kader alles deed om maar over te komen als een geloofwaardige regeringspartner.

Al die pogingen, al die commissies, leidden er toe dat ze vanaf eind jaren ’80 weer een rol mochten spelen in de landelijke politiek maar dat ze qua zetelaantal daalde tot een schamele 9 2017. Met name haar traditionele achterban voelde zich verraden en was voor een groot deel gevlucht naar populistische partijen.

Precies op dit dieptepunt werd ook duidelijk, niet alleen voor de PvdA maar ook voor het CDA en zelfs in delen van de VVD, dat het neoliberale marktdenken niet in staat is problemen op het gebied van milieu, klimaat, huisvesting en de inkomenskloof op te lossen. Uitdrukkingen als terug naar het gemeenschapsdenken, het individualisme is doorgeschoten, de markt mag niet langer de norm zijn klinken nu van alle kanten. Partij-iconen die al langer kritisch stonden ten aanzien van het bestaande beleid, maar ook bekeerde realo’s, laten van zich horen.

Die gehele ontwikkeling wordt duidelijk beschreven en na 300 bladzijden kom je tot de droevige constatering dat al die realo-versobering nergens voor nodig was. Had de PvdA, in plaats van mee te gaan met de zogeheten ‘derde weg’ en de omhelzing van het aandeelhouderskapitalisme, al die jaren vastgehouden aan zijn sociaaldemocratische principes, dan had zij nu vooraan gestaan in het opnieuw opzetten van een meer rechtvaardig en evenwichtig politiek beleid.

Het boek Dat hadden we nooit moeten doen beschrijft een saaie bijna voorspelbare aftakeling van een, ooit zo progressieve partij maar het is goed dat het boek er is. Het laat zien hoe de obsessie van politici om toch vooral mee te regeren kan leiden tot concessies die dwars staan op de oorspronkelijke uitgangspunten.

    Ode aan het klootjesvolk

Recent verscheen nog een boek die de afstand beschrijft tussen het gewone volk ce que de traditionele achterban van de PvdA en de nieuwe elite. Met de veelzeggende titel Ode aan het klootjesvolk gaat politicus en historicus Coos Huijsen nog verder met zijn kritiek op de nieuwe elite. Waar Duco Hellema en Margriet van Lith zich beperken tot de nieuwe elite van de PvdA, trekt Huysen die kritiek door naar de hele babyboom generatie. Dat wil zeggen, de linkse hoog opgeleide mensen van die generatie. Het woord hoog en laag kan hij overigens niet meer horen, hij heeft het over theoretisch en praktisch opgeleide mensen.

De theoretisch opgeleiden, waar hij zowel Nieuw Links, Provo als de rebellerende studenten onder schaart, kijken volgens hem neer op praktisch opgeleide mensen. Provo zou hen zelfs een keer klootjesvolk genoemd hebben. Huysen gebruikt klootjesvolk nu als een geuzennaam en zijn ode is in wezen een lofzang op deze, volgens hem geminachte groep. De ergernis van Huysen aan de zijns inziens modieuze hooghartige en arrogante linkse lifestyle-achtige elite spat van elke bladzijde.

En natuurlijk zijn er voorbeelden te over hoe een linkse theoretisch opgeleide elite vanaf de jaren ’70 de meningen van praktisch opgeleiden, oftewel de traditionele achterbannen van politieke partijen, terzijde schuift en van geen enkel belang achtte. Sterker nog, als deze groep zich kritisch uitliet over immigratie en integratie werd hen verweten kortzichtig te zijn, dom of racistisch. Gewone mensen, aldus Huysen, werd de mond gesnoerd.

Waar anderen, en niet alleen de elite van de PvdA, populisme als een gevaar zien van deze tijd, stelt Huysen in de ondertitel van zijn boek dat ‘populisme een smoesje is van een falende elite’. Huysen legt zeker de vinger op de pols maar hij is eenzijdig en overdrijft. De elite die hij beschrijft mag zich dan moralistisch en superieur gedragen, ze nam wel het voortouw waar het ging om acties en manifestaties op het gebied van vrouwenemancipatie, steun aan bewegingen die zich verzetten tegen militaire dictaturen, apartheid en kolonialisme, zaken waarbij ze juist de traditionele achterbannen wilde betrekken.

   Kruisraketten

De weerzin van Huysen tegen actievoerende elites komt het sterkst naar voren waar hij de anti-kernwapen campagnes van begin jaren ’80 beschrijft. Deze demonstratie, waar tot twee maal toe (1981 en 1983) ongeveer een half miljoen mensen aan deelnamen, kan je toch onmogelijk zien als een actie geleid door een arrogante elite. De campagne was weliswaar geïnitieerd door leidende figuren uit de kerken en de PvdA maar werd breed gedragen zowel door theoretisch als praktisch opgeleide burgers.

Toch schrijft Huysen dat PvdA-leider Joop den Uyl zich had laten meeslepen door radicale Nieuw Linksers. Met instemming haalt hij de behoudende PvdA-bestuurder Bart Tromp aan die sprak over een ’emotionele hysterie’ inspelend op het sentiment van de angst. Persoonlijk kan ik me die uitspraak goed herinneren en ik ergerde me daar gruwelijk aan. De twee grootmachten, de VS en Rusland, waren in staat om met hun kernwapenarsenaal de wereld zes maal te vernietigen en dat zou geen emotie mogen opwekken. De angst onder de bevolking was niet hysterisch maar reëel.

Coos Huysen komt op voor mensen die niet gehoord worden en dat is een goede zaak. Een herwaardering is nodig, zo schrijft hij op de achterflap, van gelijkheid, gelijkwaardigheid en medemenselijkheid. Allemaal mooie en nastrevenswaardige zaken. Door zijn vaak eenzijdige en negatieve beschrijving van alle mensen die hij tot de elite rekent, krijgt zijn betoog echter een polariserend en onevenwichtig karakter en dat komt jammer genoeg de zaak niet ten goede.

 

titel  Dat hadden we nooit moeten doen
auteurs  Duco Hellema en Margriet van Lith
uitgave  Paperback, 304 pagina’s
uitgeverij  Prometheus, 2020
isbn  9789044644302
prijs  € 22,50

 

titel  Ode aan het klootjesvolk
auteur  Coos Huijsen
uitgave  Paperback, 248 pagina’s
uitgeverij  Prometheus, 202
isbn  9789044642766
prijs  € 21,99

Door ravage

Abonneer
Laat het weten als er

*

3 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties
Willem
4 jaren geleden

Die ‘gewone’ mensen van Huysen waren gewoon te lui om van de bank af te komen. Hoeveel moeite heeft de studentenbeweging in de zeventiger jaren niet gedaan om ze in aktie te krijgen. Ze hadden ‘de arrebeiers’ bijkans heilig verklaard. ‘De arbeidersbuurten in’ was lange tijd hun motto. Om zeven uur in de ochtend stonden ze aan de fabriekspoort pamfletjes uit te delen. Maar ze ervoeren louter desinteresse. Omhooggevallen kleinburgers, kregen ze naar hun hoofd geslingerd en ‘zoontjes en dochters van de elite’ (toen al!). Logisch toch dat die tot de conclusie kwamen dat er niets te beginnen was met die arrebeiers, dat het een zooitje ongeïnteresseerde hangjassen was en dat ze hun eigen weg gingen. En terecht vergeet dat volk toch eens.

Willem
4 jaren geleden

Omhooggevallen kleinburgers = dolgedraaide kleinburgers

Richard Bergman
4 jaren geleden

Je schrijft ” De campagne was weliswaar geïnitieerd door leidende figuren uit de kerken en de PvdA”. Dat klopt niet. Het waren wel zeker mensen uit een aantal kerkelijke richtingen, met name protestantse, maar de backbone van de organisatie werd gevormd door mensen uit de CPN. De PvdA had er nauwelijks mee te maken.