Ron Meyer is woedend én liefdevol over de onzichtbare sociale klasse. Zijn verhaal legt de worsteling bloot van een man die zijn klasse ontvlucht maar weer terugkeert.
door Hans Beerends
Ongeveer 220.000 werkenden tussen de 20 en 64 jaar in Nederland zijn arm, ondanks hun inkomen uit werk. Dat schrijft de Sociaal-Economische Raad (SER) deze week in zijn verkenning Werken zonder Armoede. De SER doet daarom aanbevelingen op drie gebieden, namelijk inkomen, werk en dienstverlening. Verder adviseert de raad het wettelijk minimumloon te verhogen en de loonkostenstijging hiervan te compenseren om werkgelegenheidsverlies te voorkomen.
Naarmate de vooroorlogse en met name de naoorlogse acties van vakbonden en linkse partijen hebben geleid tot de verzorgingsstaat ging de aandacht van linkse partijen, linkse media en linkse publicisten zich, zeker vanaf eind jaren ’90, steeds meer toeleggen op de strijd van minderheden zoals vrouwen, de LHBTI en de zwarte gemeenschap.
Op zich een goede zaak, die aandacht, maar er bestaat nog steeds één minderheid die nauwelijks aandacht krijgt en dat is de groep werkenden in de laagst betaalde beroepen. Ron Meyer, vakbondsman en oud-voorzitter de van de SP ergert, zich daar mateloos aan en schreef er een boek over.
Applaus
Na de eerste corona-lockdown, voorjaar 2020, bleek ineens hoe onmisbaar bepaalde beroepen zijn voor de samenleving. Voor mensen werkzaam in de zorg werd geapplaudisseerd en dat applaus en waardering breidde zich uit tot al die mensen die niet konden thuiswerken maar die midden in de coronastorm hun werk bleven doen in ziekenhuizen, in onveilige fabriekshallen of op straat. We hebben het dan over het zorgpersoneel, pakketbezorgers, schoonmakers, buschauffeurs, vuilnisophalers en de meeste fabrieksarbeiders.
Duidelijk werd ook dat juist die krachten het laagst betaald worden. Die vitale beroepen, zo was de algemene mening, moeten beter beloond worden. Een voorstel in de Tweede Kamer, zomer 2020, om het salaris van zorgpersoneel te verhogen werd echter met één coalitiezetel verworpen (68 voor, 69 tegen). ‘Éen procent salarisverhoging’, zei Rutte, ‘kost mij 600 miljoen en als ik daar aan begin volgen natuurlijk politie en onderwijs en wie weet wat nog meer.’
Diezelfde meerderheid die tegen loonsverhoging stemde, was het wel eens met 3,4 miljard steun voor de KLM. Bij de discussie tussen Kamer en het demissionaire kabinet in september 2021 werd het kabinet weliswaar gedwongen enige loonsverhoging te accepteren maar het bleef mondjesmaat. Deze houding is tekenend voor het beleid. Ondanks duidelijke cijfers wil Rutte al jaren het woord ‘armen’ niet in de mond nemen, hij spreekt liever over mensen met een laag inkomen.
Volgens voorbeelden die Meyer aanhaalt is er zelfs een duidelijke minachting ontstaan voor de laagst betaalden. Iedereen die dat wil, zo is de heersende gedachte, kan zich aan armoede ontworstelen. Dat dit niet zo is blijkt uit data die aangeven dat deze groep, mede door ongezonde werkomstandigheden, sneller en langer ziek is, gemiddeld 7 jaar eerder overlijdt en geen geld heeft om dure bijlessen te betalen voor hun kinderen.
Gelijkheid een mythe
Juridisch is iedereen gelijk en daar hamert de regering graag op maar in de praktijk is die gelijkheid een mythe. De cijfers en statistieken die Meyer aandraagt waren mij bekend maar de wijze waarop hij deze, vanuit zijn eigen jeugdervaring omschrijft, maakt dat deze gegevens voor mij en ik neem aan voor vele lezers meer zullen gaan leven.
Meyer, kind van een werkende arme maar zelf hoog opgeleid, geeft eerlijk toe dat ook hij worstelt met het spanningsveld tussen zijn loyaliteit met ‘de oprechtheid van de volksbuurt en de kwaliteit van de elite’. Waarom, zo schrijft hij, ‘lijkt het onmogelijk om mij op twee plekken thuis te voelen? Waarom voelt genieten van intellectuele uitdagingen als verraad?’.
Niet alleen wordt de minderheid van de 20 procent ‘werkende armen’ uitgebuit en gediscrimineerd, ze is ook nog eens onzichtbaar. Zij zijn verbaal vaak minder sterk en worden zelden uitgenodigd in praatprogramma’s op tv. Pleitbezorgers van de zwarte, de LHBTI en de feministische gemeenschap daarentegen krijgen via de media volop de gelegenheid hun standpunt te verduidelijken.
Meyer kan zich terecht ergeren aan deze eenzijdige aandacht maar ooit, en dan denk ik aan de jaren ’50 tot ’70, waren de thans bevoordeelde minderheden ook onzichtbaar. Via lobby, demonstraties en dwingend overleg met politieke partijen en maatschappelijke instituties hebben zij hun zichtbaarheid en daarmee hun politieke invloed vergroot.
Tegenmacht
In de laatste hoofdstukken geeft Meyer aan op welke wijze hij de zichtbaarheid, en daarmee de invloed en macht van de laagst betaalde minderheid, wil vergroten. Hij ziet daarbij weinig heil in het huidige ‘overlegmodel’. Hij kiest voor het ontwikkelen van een tegenmacht want, zo schrijft hij, ‘alleen tegenmacht die aan het stuur weet te rukken zal daadwerkelijk iets veranderen’.
Hij eindigt zijn oproep met de stelling dat verandering vooral ontstaat door ‘de overtuiging van een massa’. Ze moeten ons weer vrezen. Onze acties, onze ideeën en onze macht’. De zwakte van zijn met hartstocht geschreven verhaal is dat de wijze waarop die door hem gewenste macht tot stand moet komen niet verder wordt uitgewerkt. De SP is het in ieder geval tot nog toe niet gelukt.
De kracht van zijn verhaal echter is dat hij van binnenuit de woede van deze uitgebuite en niet zelden geminachte minderheid uitstekend weet te vertolken. Voor alle mensen die op wat voor wijze dan ook solidariteit voelen voor deze onmisbare werkers is dit boek een aanrader. Overigens ook voor mensen die deze solidariteit nog niet voelen kan het boek een openbaring zijn.