Het Amsterdamse Café Koffiehuis dat zich tegenover de Oranjekerk bevond in het hart van De Pijp, was een geliefde plek voor zowel oorspronkelijke als nieuwe bewoners van de wijk. Voor de vrijdagmiddagborrel viel Het Goede Doel binnen, zij huurden een werkruimte in de Oranjekerk, om het weekend te vieren. In de deuropening kon je die dag hoofd communicatie Pieter Jan zien staan, die riep: ‘Opgepast luitjes, we komen een vrijwilliger ronselen!’. Om naar binnen te lopen met: ‘Leuke afwisselende baan hoor. Taken waar onze vaste kracht niet aan toe komt. Paar weken bij ons’, hij wees naar de kerk, ‘en je zit weer goed in je vel!’ Het had weinig zin te beweren dat je al lekker in je vel zat. Dat je geen baan had, maakte je in zijn
ogen tot een geval voor de GGZ.
De uitspraak van de -r- gelijk een Gooise televisiepresentator, deed mij vermoeden dat hij was geboren als Piet in een Amsterdams arbeidersgezin, die z’n komaf compenseerde met gebral. Staande aan de bar met een glas wijn in de hand vertelde hij over zijn reizen voor Artsen zonder Grenzen naar risicogebieden in de wereld. Intensief speurwerk op internet maakte duidelijk dat hij vóór zijn goedbetaalde baan in de kerk werkte als reisleider in Afrika, en zich niet als een medische Rambo een weg baande door de jungle. Waar ik meer over wilde weten. ‘Ach’, antwoordde hij gelaten, ‘zie het als entertainment om potentiële donateurs over de streep te trekken. Mijn taak is: leed verpakken in amusement, anders verkoopt het niet. Biertje?’
‘Dat me doet denk aan die keerrr in Sierrra Leone’, galmde hij onverstoord met een knipoog naar mij en collega Fay, die naast hem stond te nippen van een wit wijntje. ‘Ternauwernood kon ik wegkomen voor een militie op pick-up trucks die…’. Maarrr goed’, hij richtte zich tot mij. ‘We hebben het nu over de nieuwe vacature’. Dat ik afwimpelde met: ‘Piet, die club van jullie lijkt me drie keer niks en onbetaald werk al helemaal niet. Heb ik het nog niet gehad over die kleffe zanger waar jullie mee dwepen’, waarna Fay ongemakkelijk de andere kant op keek. Met een knipoog die leek op een tic merkte hij op: ‘Ziet de sociale dienst dit niet als werkweigering?’
Hij zag me als een uitvreter. Over hem en ‘zijn familie’ zoals hij collega’s noemde, dacht ik ook niet bepaald gunstig. Ik beschouwde ze als het equivalent van sekstoeristen in Bangkok die hun lul achterna lopen. Alleen liepen Piet & co als een stel carrièreproleten achter hun cv aan. Het merkwaardige was, dat we ondanks onze verschillende maatschappelijke opvattingen, elkaar aantrokken. Wanneer hij het terras bezocht, en mij zag zitten, kwam hij naar mij toe om me hartelijk een hand te geven. Waarbij ik het gevoel kreeg dat wanneer de ‘familie’ landde voor de vrijdagmiddagborrel ik te gast was bij een bedrijfsfeestje op de Zuidas. Onderwerp van gesprek was de eigen carrière: ‘Leuk businessmodel joh! Met ons product halen we het target zo’. Hup weer naar binnen, ‘glazen vol graag!’
De rol van Fay was mistig. Zij organiseerde met een televisieomroep muziekfestivals rond een gevierde zanger om ‘naamsbekendheid aan Het Goede Doel te geven’. Volgens haar cv, ook te bezichtigen op internet, maakte ze als journaliste werkreizen naar Afrika. Niets terug te vinden in vorm van artikelen of spreekbeurten. Tot die bewuste avond. Fay en Piet kwamen bij de deur van de keuken staan, waar ik iets zou pakken voor de barvrouw toen ik ze hoorde praten: ‘We boeken het Continental in Banjul en melden dat het om een werkreis gaat. Gambia ligt niet ver van Sierra Leone’. Waardoor ik vermoedde dat de werkzaamheden in de kerk weinig verschilden met die van een reisbureau annex boekingskantoor voor artiesten.
Ron Kretzschmar
eh…