door Hector Reban
In deel I van dit artikel is begonnen met een onderverdeling te maken tussen wat in het huidige politieke debat nog steeds als links en rechts kan worden gezien, ondanks de begripsverwarring die over deze termen is ontstaan. Links en rechts vallen zeker nog te beschrijven als verschillende categorieën die nog steeds schatplichtig zijn aan de idealen van de Franse Revolutie en de Verlichting.
Solidariteit of eigen schuld
Sociaal-maatschappelijk heeft het onderscheid in vertrouwen in de andere mens dat in Deel I besproken is, ook een directe link naar de manier waarop mensen om willen gaan met anderen die om de één of andere reden structurele hulp of zorg behoeven. Het leidende principe op rechts is zelfzorg. We zorgen voor een rompstaat, die ieders bezit beschermt en daarmee gelijke rechten biedt. Iedereen heeft gelijk recht miljonair te worden. De rest is aan jezelf. Je moet geboden kansen maar gewoon pakken. Dus voor de uitkomsten die volgen uit de concurrentieslag in de economische sfeer, ben je zelf verantwoordelijk en daar moet je ook zelf maar voor opdraaien (of je individueel verzekeren).
De linkerzijde van het politieke spectrum zal kiezen voor een systeem waarin een gezamenlijke verantwoordelijkheid bestaat voor de uitkomsten die het leven het individu hebben toebedeeld. Men produceert naar vermogen en consumeert naar behoefte. Zorg voor elkaar delen we met elkaar op basis van solidariteit. Vertrouwen en verlicht eigenbelang (“het kan mij ook overkomen”) moeten aan de basis staan, omdat in een sfeer waarin dat grootschalig zou ontbreken, zogenaamde “free riders” die solidariteit kan ondermijnen.
Evengoed bestaan ook onder rechts vormen van solidariteit, al zou je die beter kunnen opvatten als een soort defensieve “samen voor jezelf” verbanden. Je verbindt je met mensen die op je lijken, waarmee je bepaalde belangrijke aspecten deelt en die daarom met minder wantrouwen begroet hoeven te worden dan anderen. Denk hierbij aan concepten als de natie, het ras, het “eigen volk”, religie en allerlei uitingen op lager sociaal niveau (het dorp, de plattelandsgemeenschap, enz.) Belangrijk kenmerk is daarin het exclusivisme, het feit dat toegang tot de groep en haar eventuele solidariteit beperkt is, exclusief is en per definitie anderen uitsluit.
In wezen zou je daar ook het kapitalistische bedrijf onder kunnen scharen, de belangrijkste modus van collectiviteit in de liberale economische sfeer. De banden zijn weliswaar ad-hoc tot stand gekomen via de markt – in theorie op basis van zelfzorg of op zijn best welbegrepen eigenbelang – maar vanwege de concurrentiekracht is het wel noodzakelijk een zogenaamd “wij-tegen-de-anderen” gevoel te smeden.
Horizontaal of hiërarchisch
Ondanks die collectiviteit is het principe van privaat eigendom, waarop die economische organisatie drijft, al even exclusief als andere vormen van rechtse solidariteit. Economische bronnen die nodig zijn om in het levensonderhoud te voorzien, worden namelijk gezien als een voorziening waarop alleen de formele eigenaar recht heeft. Toegang is dus beperkt en kan onder voorwaarden alleen worden verstrekt door die eigenaar. De niet-bezitter kan zich in het kader van zelfzorg “vrijwillig” aanbieden voor loondienst of zich tegen kosten in de schulden steken om zelf ook (virtueel) bezitter te worden. Dat eerste is in de praktijk vaak de enige optie, afgezien van de mogelijkheid zijn gelijke recht om miljonair te worden in de goot te genieten.
Links staat, in een ongescheiden politieke economie, voor vrije verbanden van autonome individuen en/of groepen waarbij allen gelijke rechten hebben. Kenmerkend is dat die verbanden inclusief zijn. Niemand wordt a priori uitgesloten. Gelijke rechten uiten zich ook in gelijke toegang naar economische bronnen in plaats van exclusief eigendom. Het verlichte mensbeeld en positieve vrijheidsbegrip zorgen daarnaast ook voor een nadruk op coöperatie en gezamenlijke coördinatie (zelfbeheer). Het speelveld op rechts daarentegen, wordt vooral gekenmerkt door competitie en concurrentie – tussen individuen, tussen bedrijven, tussen volkeren of tussen andere eenheden van rechtse solidariteit.
De organisatorische verdeling van rechten wordt daarmee ook een belangrijk verschil tussen links en rechts. Links zal eerder opteren voor coöperatieve, horizontale structuren (1), met gedeelde, centrale coördinatie op basis van gelijke besluitvormingsrechten (2). Rechts wordt gekenmerkt door een hiërarchische benadering met top-down dirigisme – bijvoorbeeld binnen de economische eenheid van het bedrijf, binnen het maatschappelijke organisme dat de natie voorstelt of binnen een sociale piramide van volkeren.
Eigenlijk kun je grofweg met de simpele redenering volstaan dat met name klassieke liberalen politiek links (inclusief) zijn, maar economisch rechts (exclusief). Het onderscheid dat zij aanleggen tussen enerzijds een politieke sfeer van gelijke rechten en anderzijds een economische sfeer van exclusieve privileges is historisch goed te verklaren, maar feitelijk merkwaardig en kunstmatig. In mijn ogen is het liberalisme daarmee in de politiek-economische praktijk voortdurend in conflict met zichzelf.
Universalisme of hooligan moraal
Een voorbeeld van een gebied waarop duidelijk onderscheid valt te maken tussen links en rechts, is die van de moraal. Via het bovenstaande betoog zou je gemakkelijk een rechte lijn kunnen trekken van inclusieve solidariteit, gelijke toegangsrechten, coöperatie en gezamenlijke coördinatie naar hanteren van een universalistische moraal. Dat is een ethisch raamwerk waarbij universele normen worden ondersteund die evenveel gelden voor iedereen, ongeacht de (sub)groep waartoe hij/zij behoort. Het zijn vooral daden die worden beoordeeld op hun morele zuiverheid, niet de mens of groep zelf.
De rechtse versie, die zich baseert op competitie, concurrentie, hiërarchie, exclusiviteit en een negatief mensbeeld, past veel beter bij wat ik ooit de “hooligan moraal” heb genoemd. Het ethische raamwerk dat hooligans hanteren, maar ook bedrijven en staten met een hang naar concurrentie en overheersing, richt zich naar winst voor de eigen groep om het speelveld (markt, wereldorde) te kunnen domineren.
De eigen club wordt verheven boven de andere club, waarbij vijandschap wordt gecultiveerd op basis van beperkte interesse in de wensen, belangen en angsten van de ander. Het gaat over wij, de goeden, tegen de anderen, de slechten. De moraal volgt dan uit wat goed wordt geacht voor de eigen groep. Als wij hun supportershome in de fik steken, is dat een goede daad. Steken zij het onze in de fik, dan is dat een misdaad. Het is een ethiek die zich vaak omhult in universele termen van goed en kwaad, maar de logica volgt van partijdigheid en confrontatie. Dat gedrag steunt dus niet op universele normen die daden moreel beoordelen, ongeacht wie die daden verricht.
Uiteraard kan er wel een minimale versie van universalisme gelden als men het onderling eens zou zijn over basisspelregels waaraan de concurrentiestrijd moet voldoen en waaraan alle conflicterende partijen zich moeten houden. Een arbiter boven de partijen past normen toe die voor iedereen even zwaar gelden. Maar het lijkt duidelijk dat dit een flink verwaterde visie op universalisme is, een visie die vooral in de liberale school gemeengoed is. Een gelijk speelveld levert nog geen structureel gelijke uitgangspositie op; groot verschil in rijkdom is ook een verschil in mogelijkheden en macht. Moeten arbiters en hun individuele normenpatronen dan eigenlijk ook niet concurreren?
Herstelrecht of vergelding
In het recht bestaan grofweg drie scholen, namelijk de school van het positief recht, de idealistische school van het natuurrecht en de interactionistische school. Volgens Wikipedia is “Rechtspositivisme een rechtsfilosofie die geldend recht ziet als de veranderlijke wet- en regelgeving die is uitgevaardigd door de overheid, zonder een noodzakelijk verband met moraal. Daarmee staat het tegenover de natuurrechtsleer die uitgaat van onveranderlijk recht dat van nature gegeven zou zijn.”
Rechtspositivisme neemt dus eigenlijk aan dat wat bestaat en is uitgevaardigd door de heersende autoriteit (God, staat, leider) ook juist is. Het verklaart de bestaande wet als het ware heilig en zet daarom relatief veel in op strafrecht en vergelding bij overtreding. Niet heel vreemd wordt het dan op te merken dat dit beter bij “rechts” past met zijn negatieve mensbeeld en zijn nadruk op concurrentie en hiërarchische verbanden, waarbij het recht van de winnaar, de sterkste, gewoonweg leidend is.
De laatste school ziet met name het leven van alledag zoals dat zich historisch tussen mensen in de gemeenschap afspeelt, als belangrijkste bron van recht. Gewoonten en gebruiken van de betreffende gemeenschap zijn leidend, al wordt ook erkend dat veel van die interacties zijn ontstaan uit een aantal basale humane opvattingen over rechtvaardigheid. Maar er is geen van boven afgevaardigde one-size-fits-all wet of serie natuurrechten die het reilen en zeilen van de gemeenschap beslissend zou moeten bepalen. Omdat relaties belangrijk zijn – en ieder mens telt, ook daders – ligt er een voorkeur voor herstelrecht boven strafrecht en vergelding. Het ligt voor de hand dat op links een voorkeur bestaat voor dit type recht.
Er zijn nu een aantal tegenstellingen beschreven die zich in logisch verband tot elkaar zouden kunnen verhouden tot een links en rechts dichotomie. Uiteraard bestaat op die links-rechts schaal in realiteit een brede schakering met overlap en zijn er uitzonderingen. Het artikel probeert wel een model neer te zetten over links en rechts dat in de praktijk van het debat getoetst kan worden.
Dan zijn onderdelen van die staat inderdaad nog links, maar in een zeer ondergeschikte en bedreigde positie. Dan is ultrarechts gewoon ultrarechts, ook al verzet het zich tegen de staat en komt het op voor (een geperverteerde vorm van) individuele vrijheid. Dan is de “woke” hondenfluit gewoon een vergaarbak van ressentiment tegen artikel 1 van onze liberale Grondwet, het artikel dat probeert diversiteit in identiteit te beschermen.
Voorbeeld: het Corona debat
Het is wel aardig om met bovenstaand betoog nog even terug te keren naar het Corona debat. Wie een infectieziekte, die een gevaar is voor de zwakkeren in de samenleving vanuit links perspectief benadert, zal zich baseren op het positieve vrijheidsbegrip en solidariteit van gedeelde zorg voor elkaar. Ook iemand met een lage weerstand en een grote kans te overlijden heeft recht om gezond te blijven en wil ook zijn vrijheid om te kunnen leven behouden. De sterke zal dus rekening willen houden met de zwakke om ook diens recht te garanderen.
Het is duidelijk dat het vrijheidsbegrip dat wordt gehanteerd door de “wappies”, is gebaseerd op de geperverteerde, egoïstische vorm en dat het hier gaat over een rechtse vorm van “samen-voor-jezelf” solidariteit. Het egoïsme kun je bv destilleren uit de kreet “ik vaar op mijn eigen gezonde weerstand”, geen rekening houdend met de belangen van anderen. Maatregelen tegen verspreiding van de infectie die je als sterke treffen, zitten alleen maar in de weg, zoals milieuregels de bedrijfswinsten in de weg zitten en klimaatregels je portemonnee dreigen te infiltreren.
Corona en rechts
Het lastige van een crisis als deze is dat collectieve actie is vereist en dat free riders gedrag al snel heel destructief kan uitwerken. Er is geen “opting-out” mogelijkheid. Als een substantiële groep mensen zich niet aan collectieve maatregelen tegen verspreiding van infectie houdt, dan woekert die infectie gewoon door.
Er zijn nu twee opties: of iedereen raakt overtuigd dat collectieve maatregelen gewenst zijn en is betrokken bij het efficiënte ontwerp daarvan (coöperatie, centrale coördinatie). Of er is een dwingende entiteit nodig die van bovenaf maatregelen oplegt aan iedereen. Hier openbaart zich natuurlijk een cruciale politieke kwestie. Op grote schaal is het lastig, maar niet onmogelijk, snel op basis van gelijke besluitvormingsrechten tot een eensluidende overtuiging en efficiënte maatregelen te komen. Het probleem voor libertair links is gelegen in de belangen van grote organisaties (staat, Big Business), die alle macht naar zich toe trekken. Het probleem op (ultra)rechts is al duidelijk. Men problematiseert niet de dwingende staat als zodanig, maar wel een autoriteit die regels uitvaardigt die nou net jouw eigen bewegingsruimte dwarsbomen.
Het centrum zowel bij links als bij rechts, de liberale staat, heeft het een stuk eenvoudiger. Men acht dwingende maatregelen legitiem, omdat ze genomen worden in een democratisch bestel, hoewel er maar weinig mensen betrokken zijn bij de besluitvorming. Maar ook al worden collectieve maatregelen op links wel noodzakelijk geacht, het proces en ook de uitkomsten van dit soort elitaire besluitvorming kunnen heel goed leiden tot verkeerde maatregelen. Die weerspiegelen dan meer de belangen van de staatsklasse en aan haar gelieerde bedrijfsbelangen (Big Pharma) dan die van de zwaksten in de samenleving.
De meesten op links hebben eieren voor hun geld gekozen en steunden de meest rationele collectieve acties tegen verspreiding van het virus onder het mom “beter dan niks”. Het gemekker op rechts dat men ongevaccineerd uitgesloten van allerlei zaken is geweest, is niet serieus genomen. Terecht ook, want waarom zou je de vrijheid moeten hebben een ander te besmetten?
Corona en links
Hoewel er serieuze vraagtekens gezet kunnen worden bij het hele Corona beleid, is de kritiek van rechts opportunistisch en irrationeel. Soms is collectieve actie eenvoudigweg de enige oplossing, ongeacht de vorm van de maatregelen. In dit geval is exclusieve rechtse solidariteit en zelfzorg een direct gevaar voor minder sterken. Dat neemt niet weg dat men, vaak als gelegenheidsargument, soms een punt had bij bepaalde maatregelen.
Noten
(1) Uiteraard heeft het marxisme-leninisme geleid tot alles behalve een horizontale structuur, ook al begon de Russische Revolutie met een prominente rol van de Sovjets. Ook Marx voorzag een afstervende staat en zelfregulerende gemeenschappen. Helaas ontwikkelde zijn theorie in de praktijk een Rode Bureaucratie, iets waar door de anarchist Bakoenin al voor had gewaarschuwd.
(2) In het liberalisme is in het maatschappelijk middenveld de verenigingsstructuur een belangrijk concept van gelijkheid en als zodanig ook vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. In de economische sfeer voorziet dat Wetboek ook in bv. de coöperatie en de VOF. Maar sinds de invoering van de rechtspersoon voor vennootschappen met aandelenuitgifte, is het hiërarchisch geleide bedrijf de overheersende organisatievorm.
Totaal onleesbaar stuk, eindeloos moeilijke woorden en met die anarchistische vlag heb ik niks. Geen woord over ufo’s. Weg ermee.
Putin pijpen en de Hamas pogrom bagataliseren is natuurlijk erg links.
weleens van de Geest van de slavernij gehoord? Romeinen 8:15. Achter slavernij gaat dus een geest schuil. Wat denken anarchisten tegen deze geest te doen? “Boeh!” roepen?